maandag, mei 20

Straatvoetbal wereldwijd: Ludo Coeck

Pinterest LinkedIn Tumblr +
‘Om  niet iedereen voortdurend voor de voeten te kruipen had zijn moeder hem in de traditionele “box” gezet, waarin de meeste zuigelingen uren na elkaar een rammelaar teisteren door hem overal tegenaan te timmeren. Ludo Coeck maakte daarop geen echte uitzondering. Het was alleen maar opvallend dat hij de rammelaar in kwestie niet overal tegenaan sloeg, maar hem naar alle kanten schopte. Toen zijn vader op de grootse gedachte kwam om een balletje in de box te gooien, toonde het gekraai van Ludo duidelijk aan dat dat zijn vader hoge ogen gegooid had door het raden van de gedachtengang bij zijn nageslacht.

Toen de tijd gekomen was dat kleine Ludo met geen stokken langer in de box kon gehouden worden, brak ten huize Coeck de periode aan waarin alles wat los op kasten stond, of achter glas, de rustigste tijden had gekend. Er sneuvelden nogal wat lampen en beeldjes inzoverre dat het bijzonder nuttig werd geoordeeld om Ludo binnen de kortste keren naar de kleuterklas over te hevelen, in een prijzenswaardige poging om have en goed van de ondergang te redden. Hij was toen iets meer dan twee jaar oud.’

‘Zodra hij tot de jaren van verstand was gekomen had hij precies geteld twee grote “banen” van belangstelling: voetbal en wielrennen. Als het niet regende stond hij buiten tegen een bal te trappen. Als het wel regende organiseerde hij in de leefkamers zijn eigen Tour de France, met uit kauwgom gehaalde prentjes van “coureurs” en met teerlingen, die na tal van ritten de enige en echte “gele trui” weerhielden. Het was voor vader en moeder heel gemakkelijk om met Sinterklaas, met Kerstmis, met Pasen of op een verjaardag, een cadeautje te kopen. Een bal en “coureurtjes”. Verder gingen de verzuchtingen niet.’

‘Als je een zoon krijgt die om zo te zeggen van in zijn wieg overduidelijk wereldkundig maakt waar hij precies naartoe wil, dan is het als vader niet zo aartsmoeilijk om in die richting te gaan denken. Zijn vader was altijd zelf al bezeten geweest door de sport en dus had hij er niet de minste moeite me om Ludo te stimuleren. Al droomde hij er misschien wel van dat zijn zoon ooit eens de hoogste toppen zou scheren, hij kwam daar niet met stoute dagdromen mee naar voor, al was het niet moeilijk om te zien wat die kleuter van een Ludo eigenlijk in zijn voetjes en beentjes zitten had. Bij manier van spreken legde Ludo ‘s avonds een bal naast zich op het hoofdkussen en ‘s morgens een andere naast zijn glas fruitsap!

Dat ging zo dag in, dag uit en toen hij acht jaar was, achtte kleine Ludo het ogenblik aangebroken om zijn opwachting nog ergens anders te gaan maken. dan op het braakliggend pleintje achter de ouderlijke woning.

In die tijd was er nog geen sprake van preminiemen. Een aspirant-voetballer hoefde nog altijd tot zijn tien jaar te wachten om zijn eerste “officiële” shirt aan te trekken. Berchem Sport werd door heel wat clubs beschouwd als de vereniging met de beste jeugdopleiding. Allicht was het dus een zegen voor de kleine Ludo Coeck dat zijn ouderlijk huis toch niet zo ver verwijderd lag van het voor alle straatjongens in die jaren overbekende “Rooi”. Een naam die met een zweem van eerbied werd uitgesproken. Want voor al die knapen die ergens in de buurt tegen een bal trapten, lag daar, aan dat “Rooi”, de sleutel van de gouden poort naar sportieve eer en glorie. Dat was ook het geval voor Ludo Coeck die elke vrije woensdagmiddag naar het “Rooi” trok om er midden een bende bengels zijn eerste voetbaldaden uit te stallen.’ 

‘Grootmoeders methode is dikwijls nog altijd de beste. Dat dacht zijn vader ook, toen hij Ludo – dikwijls tegen diens zin – ertoe verplichtte om met de zwaarste ballen te trainen, die hij maar op de kop kon tikken. Iedereen, die voetbal heeft gespeeld, kent ze wel, dat soort ballen. Als je er je hoofd tegenaan zet, loop je de kans om er een hersenschudding aan over te houden. En als je er als leek tegen trapt, weet je niet of je nu eigenlijk wel een bal of een steen hebt geraakt. Een verzwikte voet zit er dan altijd wel in. Een plezier is het niet om met zo’n onding te trainen. Veel gemakkelijker is het om als knaap een tennisballetje tegen een muur te knallen. Niet Ludo dat nooit deed. Maar als het tijd was om écht te “werken”, kreeg Ludo zo’n door weer en wind geteisterde, keiharde en loodzware versleten bal voor zijn voet gelegd. Uren en uren joeg Ludo zulke ballen tegen de houten rolluiken van de garages op het pleintje, achter de ouderlijke woning. Heel wat van die rolluiken lieten er het leven bij. Hout kaatst bovendien een bal niet zo bitsig terug als een bakstenen muur bijvoorbeeld. De lellen die de jonge Coeck dus op die zware ballen moet geven, eisten het uiterste van de spierkracht in zijn benen.’  

‘Al de rest deed hij dan nog op eigen houtje. Had hij een minuut vrij, te weinig om naar het pleintje te trekken, maar te veel om er bij te gaan zitten, dan voetbalde hij binnenskamers. Lampen en vazen waren zelden veilig. De hall voor de leefkamer was zijn uitverkoren terrein om balgevoel in de voeten te krijgen door eindeloos getik tegen de muur. Zijn moeder kon wel tegen een stootje, maar kreeg het meer dan eens zwaar op de zenuwen. Dat was vooral het geval op regenachtige dagentijdens vakanties en als het geen wielerseizoen was. De “coureurtjes’ waarmee Ludo gans de woning ronddweilde, vormden enig soelaas voor zijn huisgenoten en enige afwisseling voor hemzelf. Maar doorgaans was het tik-tik-tik-tik, dat de overhand hield. Tot zijn moeder het gewoon niet langer kon harden en haar telg met gans zijn hebben en houden naar de kelder joeg. Geen nood, want bij het licht van een elektrisch peertje knalde Ludo ongemoeid verder de bal tegen de kelderwanden.’

‘In talloze partijtjes straatvoetbal met jongens die veel ouder en sterker waren dan hij, speelde hij niet alleen mee, maar bleek hij op grond van zijn technische vaardigheid een van de beteren.’

‘Het is merkwaardig dat vele grote voetballers voor een flink aandeel zichzelf vormden. Overbekend voorbeeld in dit verband is tot dusver onaanvechtbaar wereldvoetballer nummer één, Pele. Die werd ontdekt midden een haveloze bende straatjongens. De legendarische Garrincha, die na een topcarriere opnieuw in de grootste armoede zou belanden, was een ander Braziliaans voorbeeld. Ze zijn overal terug te vinden, de vedetten die heel veel aan zichzelf hebben te danken. Ludo Coeck groeide niet op in de sloppen. Hij had het heel goed thuis, maar straatvoetbal stond ook in zijn geval voor een belangrijk gedeelte centraal. Het toeval speelt daarin soms en rol. Dat was ook zeker waar voor Ludo Coeck. Het ouderlijk huis aan de Vosstraat ligt nu niet direkt zo dat het daar op en top veilig was om buiten te ravotten. Druk verkeer en weinig mogelijkheden. Maar achter het huis lag (en ligt) een binnenpleintje. Rijd je er vandaag met de wagen langs, dan moet je drommels goed weten hoe het te bereiken, want anders vind je het nooit. Het pleintje komt nu nog altijd over als een kleine oase van rust, die enkel verstoord wordt door de eigenaars van garages, als die hun wagen komen stallen of weghalen. Het zijn die garages, waartegen Ludo al die zware ballen knalde, die zijn vader hem voor de voeten schoof. Er is ondertussen geen enkele garage meer die nog afgesloten is dooe houten rolluiken. Die hebben plaats gemaakt voor stalen kanteldeuren. Meerdere daarvan zijn gekomen nadat Ludo Coeck “enige averij” had toegebracht aan de houten voorgangers.

Het pleintje ligt achter de tuinen van de mensen die aan de Vosstraat wonen en is zo’n beetje aan het gezicht onttrokken door een reeks bomen die tussen de tuinen en het pleintje hoog opgroeiden. Ze dempten ook enigszins het geluid van de soms bitsige “voetbalgevechten” die er plaats hadden. Groot is het pleintje niet. Het is in feite een basketbalveld in open lucht, al werd er twintig jaar geleden veel meer voetbal op gespeeld dan basketbal. Nu is dat gedaan.’

‘Iedereen kent toch die zomerse avonden wanneer de zon eindeloos wacht om onder te gaan en als op afspraak iedereen buiten wil zijn. Op die avonden daverde het pleintje van het sportieve geweld en leefde gans de buurt errond mee. Wie zijn wagen kwam stallen bleef kijken en tikte soms een balletje mee. Het waren de hoogdagen van “het pleintje”. Nu zijn ook de palen verdwenen waartussen de borden en de basketringen hingen. Alleen vier min of meer gedempte gaden verraden nog dat de “doelpalen” er ooit hebben gestaan. De basketringen waren maar bijzaak. De palen, die waren belangrijk. 

Ludo Coeck heeft daar enorme hoeveelheden doelpunten gescoord. Hij was een van de jongste knaapjes die het pleintje bevolkten. Maar hij was een van de handigste op dat mini-veldje met keiharde tegels, waarop het levensgevaarlijk was om een “sliding” uit te voeren, maar waarop de techniek uiteraard de bovenhand haalde. Soms stonden er wel twintig man op zo’n kleine oppervlakte tegen elkaar te voetballen. Ruimte kreeg niemand en tijd nog minder. Een tegenstander had je binnen de seconde te grazen als je de bal niet net voordien had doorgespeeld.

Ze waren allen ouder dan Ludo Coeck, sommigen zelfs héél wat ouder. Maar bij niemand van hen kwam het op om die nogal opgeschoten, maar duidelijk zeer jonge knaap te negeren als volwaardige voetbalpartner. Integendeel zelfs, want het was schering en inslag dat de ploeg die mét Coeck speelde, aan de winnende hand bleef. Hij was bijzonder handig op het pleintje en wist door verbluffende technische nummertjes ruimte voor zichzelf te maken, die er in theorie nooit kon zijn. En als het echt niet anders ging, loste hij met zijn toen al beruchte linker kanonballen, die de palen deden trillen of er in het beste geval tussendoor suisden. Alweer een doelpunt van Coeck.’

Bron: Louis van Craen, Luk Luyten en Henk Van Nieuwenhove, ‘Ludo Coeck’, z.j., blz. 9, 10, 14, 15-16

Rob Siekmann

 

 

 

 

 

 

 

 

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply