In de nacht van 7 op 8 mei 2008 overleed François Sterchele, de populaire spits van Club Brugge. Een sfeerbeeld van zijn afscheid, op 10 mei, bij de wedstrijd Club Brugge – VC Westerlo. En een impressie van aanvoerder Philippe Clement, enkele maanden na het droevige feit.
Deze bijdrage verscheen in het boek ‘Mijn Sterchele. Nummer 23 voor altijd’ van zijn moeder Marleen Boonen, waaraan ik meewerkte en dat in 2009 verscheen.
François Sterchele. Daar is een voetballer gestorven. Op 8 mei 2008 overviel ons het droevige nieuws: hij is niet meer. Hij overleed bij een verkeersongeval. De goedlachse Luikse jongen met Italiaanse roots, die via zijn innemende karakter Vlaanderen veroverde: van Oud-Heverlee Leuven over Germinal Beerschot Antwerpen tot Club Brugge. Naast het veld jongleerde hij met vriendelijkheid voor iedereen, op het velde toonde hij zich de koele killer. Niet de rasartiest die iedereen bekoorde, wel de man met het torinstinct. Op de juiste plaats staan, maar toch met een soepelheid in lenden en geest. Het bonkige was hem vreemd, sierlijke dribbelkunst evenmin aan hem besteed. Sterchele was in het strafschopgebied de spits van zijn snelle tijd. En toch hing over hem het jongensachtige ontwapenende: scoren, lachen, zwaaien met het handje. De Italiaanse flair volgens de designregels van ‘la bella figura’: altijd een goed figuur slaan. Op restaurant en in de discotheek, in het leven kortom. Overal waar hij kwam.
Sterchele was geliefder dan hij zelf wist. Meer dan 40.000 mensen tekenden het rouwregister in de kapel naast het stadion. Ze stroomden toe uit alle hoeken van het land. Er hingen sjaals aan de poorten, honderden in blauw en zwart, maar ook in het paars van Anderlecht en GBA, in het rood van Standard, Liverpool en Atwerp/Manchester United en in het zwart van Sporting Charleroi en OHL. Kinderen schreven gedichten, supporters staken kaarsen aan. Het afscheid door het Clubpubliek op die emotionele avond van 10 mei 2008 is een eresaluut geworden. De spelers betraden het veld met een reusachtige vlag met zijn beeltenis en weenden. Iedereen weende. Na een minuut applaus schroefde de ontroerendste, rauwste en eerlijkste versie van You’ll never walk alone uit de Belgische voetbalgeschiedenis de meer dan 27.000 kelen dicht. 23 minuten lang bleef het vervolgens muisstil op de tribunes. Dan werd afgeteld van tien tot één en klonk het: ‘Nananana Hey Hey Sterchele’. De kreet bracht even de vreugde en het enthousiasme terug. Zo zou hij het zelf geregisseerd kunnen hebben, François Sterchele.
We deden het samen: een impressie van aanvoerder Philippe Clement
Enkele maanden na het overlijden van Sterchele sprak ik met de toenmalige aanvoerder Philippe Clement. Zijn impressie verscheen ook in het boek.
‘Ineens stond onze oudste zoon van vijftien voor ons bed. Zeven uur in de ochtend. Hij had tranen in de ogen, hakkelde en raakte niet uit zijn woorden. Ik kan zijn zinnetje niet vergeten: François is dood. Dat beeld blijft op mijn netvlies kleven. Je schrikt wakker uit je slaap. Ik heb meteen de televisie aangezet en kon het zwart op wit op teletekst lezen. Een verschrikkelijke confrontatie. Ik begon onmiddellijk rond te bellen. Sommige jongens wisten het al, andere heb ik het vreselijke nieuws moeten uitleggen. Dan ben ik in de auto gestapt en naar het stadion gereden. Ongeveer iedereen heeft dezelfde reflex gehad. Dat is dan ook weer raar. Alle mensen van de club wilden hier zijn. Bij elkaar. Samen. Als ik die week met één woord mag omschrijven: saamhorigheid. Iedereen zat op dezelfde golflengte. Stel u voor: een bende volwassen mannen – die in het dagelijks leven redelijk stoer doet, want voetbal is toch een machowereld – valt wenend in elkaars armen. Dat schiet me nog vaak te binnen. Ik vergeet het niet. Trainer Jacky Mathijssen heeft ons die dag heel goed begeleid. Hij stak ons een hart onder de riem en sprak de juiste woorden met de media, wat moeilijk moet zijn geweest in die omstandigheden. De hele groep bleef hangen. In de kleedkamer en in het medisch kabinet. Iedereen verwerkte zijn verdriet op zijn manier. We probeerden het te kanaliseren. Ik heb veel tranen gelaten. Mijn eerste reactie was om iedereen op te vangen. Zowel de spelers als de mensen rond Club Brugge. Medewerkers, medische staf, materiaalman. We vroegen ons af wat we moesten doen. Wilden we de match tegen Westerlo wel spelen? Niemand had er zin in. Dan ben ik met Luc Verweirder, spelersbegeleider en communicatieverantwoordelijke, en algemeen manager Filips Dhondt rond de tafel gaan zitten. Hoe pakken we dit aan? We kozen om toch te voetballen. Voor François. Want we deelden hetzelfde gevoel: hij zou dit zeker zo hebben gewild. Dan vroegen Luc Verweirder of het mogelijk was om met een grote foto van François rond het veld te stappen. Het viel moeilijk te plannen. We moesten het hoofd koel houden, want we begrepen dat we iets moesten organiseren. Nooit vermoedde ik dat het afscheid zo emotioneel zou worden. Die sfeer in het stadion, die verbondenheid tussen de mensen. Ik denk ook dat we Westerlo mogen bedanken voor hun bijdrage aan het geheel. Zal er iemand van de aanwezigen die dag vergeten? Er hing iets onwezenlijks in de lucht. Met geen woorden te beschrijven. Ik liep rond in een vorm van trance. Ik kan me niet meer alles herinneren van die avond. Die wedstrijd was zo raar. Je hoorde niets op de tribune. Niemand sprak een woord. We liepen met loden benen over het veld. Toch moest je ergens … We moesten voor François. Ik denk dat dit iedereen over de streep heeft getrokken. Voetballen voor François. De trainer begreep dat hij het best iedereen zijn ding liet doen tijdens de opwarming. Op het veld spraken we niet tegen elkaar want dan stoorden we het publiek. Niemand had de kracht in zijn lichaam, maar toch ontstond er een soort wilskracht om er iets van te maken. Eens aan de slag, gingen we toch voluit. Ik geloofde vooraf niet dat het zou kunnen, want toen we het veld betraden, stelde ik me de vraag wat ik er kwam doen. Mijn benen leken tweehonderd kilogram te wegen.
Ik denk toch dat het iets moois is geworden. Vooral dankzij de supporters, dat ze die drieëntwintigste minuut in het leven hebben geroepen om François te herdenken.
In de kleedkamer heeft materiaalman Roger de dag na het overlijden van François zijn kast met plexiglas dichtgemaakt. Zijn kleding ligt er nog in. Zo blijft hij bij de Club. De groep besliste ook om de plaats vrij te laten waar François zat. Dat is intussen een evidentie. We brengen de nieuwe jongens op de hoogte en ze respecteren het op hun beurt. Ik stel vast dat het voor de mannen die hem gekend hebben wel belangrijk is dat zijn plek open blijft in de kleedkamer. Ik vind het zelf bijzonder belangrijk. Hoe dat na jaren zal verlopen, is mij onduidelijk, maar zolang wij hier zijn, moet dat zo blijven.
Als ik terugdenk aan hem, is dat met de glimlach. Ik zie hem als een soort Robin Hood, al springt me dat nu pas te binnen: vrijgevochten, altijd goedgeluimd, blijven lachen.
Hij zag nooit problemen, gedroeg zich steeds sociaal ten aanzien van om het even wie in de groep. Hij genoot gewoon van het leven en van alles. Moge dit een voorbeeld zijn voor de anderen, ook voor mij. Geniet van de kleine dingen. Dat moet natuurlijk in je karakter liggen. In feite leerde hij ons, als we nu terugkijken, over de relativiteit van alles. Laat het voor ons allen een les wezen. Ik denk wel dat onze Club hier zijn mentale kracht heeft bewezen. Ik betwijfel of de stemming op die tiende mei 2008 elders in België haalbaar zou zijn geweest? Dat geeft me dan toch weer in zekere zin een goed gevoel bij het afscheid van een vriend: spelers, bestuur en supporters toonden het ware gelaat van Club Brugge. We deden het samen.’