woensdag, november 20

Julien Cools wordt vandaag 75

Pinterest LinkedIn Tumblr +

JULIEN COOLS: ‘MET HAPPEL BEHOORDE CLUB TOT DE EUROPESE TOP! WE VERDIENDEN EEN EUROPACUP.’

Een prachtige foto in de inkomhal eist alle aandacht op: Stadio Olimpico Rome, 22 juni 1980. België – West Duitsland, finale EK. Kapitein Julien Cools overhandigt de wimpel aan Bernd Dietz, de aanvoerder van de Mannschaft. De Rode Duivels delven pas in de laatste minuut het onderspit (2-1), na een spectaculaire reeks van twaalf ongeslagen wedstrijden.

Julien Cools (1947). Ik bezocht hem in zijn woning in het Kempense Kasterlee in de winter van 2007, in functie van een verhaal over de dertigste verjaardag van de ‘Happeltrilogie’. De voormalige arbeider, postbode én boekhouder accepteerde pas op zijn 25 ste aanbod om profvoetballer te worden. En zelfs dan had hij zijn financiële eisen zo hoog opgetrokken om toch maar bij Beringen FC te kunnen blijven. Tot zijn 21 ste voetbalde hij bij SK Branddonk, de tweedeprovincialer van zijn geboortedorp Retie. Van zijn 21 ste tot zijn 25 ste tekende hij een semi-profcontract bij FC Beringen, waarmee hij in 1972 promoveerde naar eerste klasse.

Drie titels op rij: 1976, 1977, 1978; 1 beker (4-3 tegen Anderlecht 1977), twee verloren finales tegen Liverpool FC (1976, 1978) en één kansrijke uitschakeling in de kwartfinale tegen Borussia Mönchengladbach in 1977. En vooral: tot dusver de enige Belgische ploeg in de finale van de Europacup der Landskampioenen. Getekend: Ernst Happel. Dé coach voor Julien Cools, die vrijwel onmiddellijk opende met zijn mening dat Club eigenlijk ook in 1977 verdiende door te dringen tot de finale van de Europacup. En hij sakkert nog steeds over de pech die een Europese zegepraal in de weg stond.

De ‘marathon man’ werd hij genoemd. En voortdurend vergeleek men hem met Emil Zatopek. De vermaarde Tsjecho-Slowaakse atleet won op de Olympische Spelen van 1952 goud op de 5000 en 10.000 meter en op de marathon. Hij vestigde achttien wereldrecords en schudde tijdens het lopen heel kenmerkend met het hoofd. Julien Cools was dus de Brugse Zatopek, de voetballer met de zogenaamde drie longen, altijd in beweging en op zoek naar de bal. Op zich is het een hele eer om op dezelfde lijn te worden gezet met de beste lange afstandsloper van de twintigste eeuw. En toch deed het volgens mij de ‘Jenne’ onrecht aan. Hij was immers veel meer dan dat. In de eerste plaats een voetballer met de natuurlijke schaarbeweging van de linksachter. Hij maakte het machtige middenveld van Happel. Met loopvermogen, vanzelfsprekend. Vooral met infiltraties in een combinatie van snelheid en techniek. Hij had de dribbel in de versnelling. Hij koos én creëerde de diepte mét passeerbewegingen, zowel over de flank als door het centrum. En daarom won hij volkomen terecht de Gouden Schoen, editie 1977.

Julien Cools noemde Ernst Happel de beste coach die hij heeft gekend: ‘Dwong respect af door zijn norsheid. Altijd van scheisse en kein geloel. Zeer speciale man. We durfden hem amper benaderen en toch maakte hij deel uit van ons collectief. Na de training stonden we met veel lawaai onder de douche, tot hij dan kwam aanwaggelen met zijn papperig lijf. Dan werd het muisstil, maar tegelijk proestten we het uit. Zijn trainingsmethoden baarden opzien: zeer intensief én gevarieerd, op conditie én techniek gericht, bijna steeds met de bal. Snelheid, wedstrijdvorm, sprintoefening. Ongezien in België. Zijn eerste voorbereidingskamp? Keihard. Men kon me nadien door een sleutelgat trekken. Ik woog nog zestig kilo. We mochten van Happel even op zwier gaan, maar ik bleef op mijn kamer wegens te ziek. Zijn devies: nooit aanpassen aan de tegenstander. Altijd vertrekken van de eigen kracht: aanvallen, zelfvertrouwen, bluf! Offensieve veldbezetting, positie overnemen en snel voetballen in één tijd: maximum twee tot drie keer de bal raken. Voorheen liep ik met de bal, dat moest ik afleren. De tegenstanders speelde tegen ons, niet omgekeerd. Alle ploegen pasten zich aan ons aan, wij ons nooit aan hen. Zelfs niet in Europa. Zonder schroom trokken we ten strijd tegen internationale topclubs: Real Madrid, Liverpool FC, AC Milan, AS Roma, Juventus Turijn, Atletico Madrid…. We stonden in die grote sporttempels en deden ons ding. In ons eigen Olympiastadion: elf zeges, één draw en één nederlaag. En liefst negen matchen zonder tegengoal. Nooit gingen we voor eigen doel liggen. In de halve finale tegen Juventus in 1978 stuurde Happel ons zelfs in 4-2-4 het veld op. Met vier spitsen! Tegen een Italiaanse topclub. Tijdens de pauze foeterde hij ons uit omdat we te weinig risico’s namen. Terwijl Fons Bastijns, nota bene onze rechtsachter, al na drie minuten de stand opende! Elke Europese thuismatch begonnen we als een pletwals. We dwongen onmiddellijk een corner af en het publiek veerde op en sleurde ons mee in zijn enthousiasme. Geen moment van adempauze; pompen of verzuipen. Na elke zege vierden we feest. Minuten na het eindsignaal stonden we nog op het veld te dansen voor duizenden zingende supporters.

Onze doelman, Birger Jensen, was tegelijk een fantast en fantastisch. Kon een aardig stukje voetballen en kreeg op training de opdracht om de bal steeds te pakken in plaats van te stompen. Zeer lenig, met gevoel voor show, maar niet ten koste van blunders.

Onze vleugelbacks Jos Volders en Fons Bastijns vertoefden voortdurend op de helft van de tegenpartij en speelden zeer ‘hoog’: met een passeerbeweging. Ze fungeerden als onze eerste aanvallers. Edi Krieger verdeelde als opkomende libero – de beste van Europa in de tweede helft van de jaren zeventig – het spel. Had buskruit in zijn schoenen. Krulde de vrije trappen mooi in de ‘winkelhaak’. Voorstopper Georges Leekens nam de concurrerende spits voor zijn rekening. Happel verplichtte hem – als enige – achteraan te blijven: ‘Du bleibst achter!’.

In het middenveld formeerde ik een één-twee-éénheid met René Vandereycken. Zijn lange bal op mij was een automatisme: de directe, strakke bal van René en ik ging diep. Voor elke training oefenden we, zowel over links als over rechts. Vandereycken ontwikkelde zich tot een middenvelder die ook vaak scoorde: van op afstand of met het hoofd. En verder: intimideren, controleren, temporiseren. Via zijn lange bal op mij schakelden we onmiddellijk over op de aanval. De bejaarde journalist Bob Deps van de krant Het Volk stelde me nog de vraag: ‘Wat zou het duo Cools-Vandereycken’ vandaag waard zijn geweest?’ René stelde zich op als Happels verlengstuk op het veld. Soms stuurde hij met opzet een bal richting Jensen. Als de mensen begonnen te fluiten, herhaalde hij dat een keer of twee. Puur om het publiek te jennen. Het schijnt dat Happel dat in zijn spelerstijd in de jaren vijftig bij Rapid Wenen ook deed. Op training hadden we vaak akkefietjes met René. Kortsluiting in duels omdat hij zelf uitdeelde, maar niet kon incasseren. Ik was de juiste schakel tussen verdediging en aanval. Door mijn loopvermogen. Ik legde de bal op Lambert, hij kaatste terug, controle en ‘bots binnen’!

Onze derde middenvelder Paul Courant was zeer stijlrijk. Hij struikelde aanvankelijk over de eis van Happel om in één tijd te spelen. Die bleef er bij hem op hameren: zo snel mogelijk naar het doel aan de overzijde. Linksbuiten Ulrich Le Fèvre liet de mensen kraaien van de pret. Hij was de kunstenaar, de man van de intuïtie, de dribbel en de traptechniek: mannetje voorbij en amper balverlies.

Met Raoul Lambert beschikten we over de explosiefste Belgische spits. Dynamiet! Spurtte iedereen voorbij, moordend schot! Vormde in 1976 een unieke combinatie met de even snelle Roger Van Gool. Raoul miste de finale op Wembley door een blessure. Mét hem winnen we misschien de Europacup. Ons probleem? Wembley was de kers op de taart, maar tegelijk bevonden we ons na drie schitterende seizoenen nét over ons hoogtepunt. In 1976 grepen we écht onverdiend naast de UEFA Cup. Tien minuten voor tijd trapte Lambert op Olympia tegen de binnenkant van de paal. Het bleef 1-1. Op Anfield Road, in Liverpool, tikten we hen weg: 0-2 na een kwartier. We lieten drie doelrijpe kansen liggen en in vijf dolle minuten verzetten zij de bakens, dankzij onder meer een onterechte strafschop: 3-2. Ik blijf erover sakkeren.

Het Club Brugge onder Happel is een deel van mijn leven geworden: een hechte groep, echte kameraden en een uitstekende band met de fans. Op maandagavond trokken we naar de kroeg van Nicole Lambert, de zus van Raoul. Heel plezant. We gooiden met kip en frieten. Of we gingen ‘boeren’: bestellen, proeven, betalen. Zonder te weten wat je kreeg! Cognac met chocomelk. Iedereen dronken en de dag nadien een kater op de training: braken, braken en nog eens braken! Happel kon dat wel hebben, maar liet ons toch extra zweten. We deden de toer van de supportersclubs. Als we die bezochten, zat de tent stampvol. Dàt was de sterkte van Club Brugge, ook naast het veld. En zo blijf ik zitten met heerlijke herinneringen, maar ook met het gevoel dat we drie keer naast de Europacup hebben gegrepen. Want vergeet niet: in 1977 waren we misschien zelfs op ons best. We grepen Borussia Mönchengladbach écht bij de keel op eigen veld en liepen tot 0-2 uit. Tegen de gang van het spel in, eindigde de partij op 2-2. In Brugge leidde een misverstand tussen Jensen en Leekens zeven minuten voor tijd tot het enige doelpunt (0-1). Borussia verloor in de finale van Liverpool FC, terwijl Club daar hoorde te staan. Zo blijft het toch wel knagen bij mij.’

Mooie mijmeringen, maar rond het leven van de familie Cools hangt een onuitwisbare rouwrand. ‘Op 16 februari 1978, enkele weken nadat ik was uitgeroepen tot Gouden Schoen, overleed onze dochter Grietje aan de gevolgen van een verkeersongeval. Ze is vijfenhalf jaar oud geworden. Happel was er zelf kapot van. Ze ging vaak mee naar de training en dan gaf hij haar steeds een knuffel. Hij liet me de volledige vrijheid om het drama te verwerken. Zelfs in een interview met Hugo Camps op het einde van zijn leven, haalde hij het droeve moment op. Men praat steeds over zijn vermeende gevoelloosheid. Ik heb het toen aan den lijve heel anders ervaren. Happel had een hart, een groot hart. Zelf kon ik het geen plaats geven. Die periode is uit mijn geheugen verdwenen.  Ik verdrong mijn verdriet door te voetballen.’ In de zomer van 1979 – na de verloren bekerfinale tegen Beerschot – keerde Julien Cools terug naar zijn Kempense heimat. De pijn om Grietje bleef als een schaduw over het gezin hangen, het hart is gebroken. Pas bij het buitengaan valt mijn oog op het zachtmoedige portret naast de foto van de EK-finale 1980. Het meisje aan de muur kijkt met vragende ogen. Het is de mooiste foto van de twee.

 

 

 

 

 

 

 

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

Leave A Reply