Vincent vertelde dat ze met zijn allen heel sportief waren en dat ze dat te danken hadden aan hun ouders die wilden dat ze veel aan sport deden. Zijn zus werd opgevorderd om doelvrouw te zijn als de broers een een-tegen-een-wedstrijdje speelden. In het begin gebeurde dat met een plastic bal of een bal van schuimrubber, waarmee ze ook in hun appartement konden spelen omdat die geen lawaai maakte.
Voetballen doet Vincent, net als zijn broer, ook rond de woonblokken. Op zijn zesde en zevende speelt hij er geregeld alleen: hij is verlegen en kaatst de bal maar wat tegen de muur. Op die leeftijd is hij meestal een van de jongste kinderen van de groep en loopt hij er soms verloren bij. Later speelt hij meer mee, onder meer op zondagmorgen met de club van de Congolezen. Vincent pakt het dan zelfs professioneel aan door als enige schoenen met noppen te gebruiken. Zijn inschrijving bij een voetbalclub is een uitstekende oplossing om het leeftijdsverschil met de buurtjongens en zijn verlegenheid op te vangen: hij speelt er met leeftijdsgenoten en leert er de basis van het voetbal. Al op zijn zesde bezorgt zijn vader hem een lidkaart van RSC Anderlecht. Hij wil vermijden dat hij tijd op straat doorbrengt en eenzaam balletjes rond hun appartementsgebouw trapt.
Zijn beste vriend: ‘Toen de grote jongens van de wijk op ons pleintje kwamen en ons zeiden om het af te bollen, ging hij tegen hen in. Hij heeft een paar keer geknokt om op het pleintje te kunnen blijven.’
Een onderwijzeres in de kleuterklas: ‘Hij was geen peuter meer maar een kleuter die al alles kon behalve lang stilzitten. Was hij klaar, dan werd hij al snel ongedurig. “Ga maar even buiten met de bal spelen”, zei ik hem soms ook tijdens de les. “Ga maar shotten, zwier je benen en je armen maar eens goed in de lucht!” En als het tijd was om weer binnen te komen, tikte ik met mijn rechterhand met mijn trouwring op het raam. Als hij op de speelplaats voetbalde, kon hij moeilijk tegen zijn verlies. Hij durfde wel eens boos weglopen en op een bankje gaan mokken.’
De onderwijzer in het eerste leerjaar hield net als Vincent van voetbal. Jarenlang speelden ze wedstrijdjes op de speelplaats, meestal tegen elkaar: na elke les holde Vincent werkelijk de trap af om te voetballen, want elke minuut dat hij dat niet kon, was een verloren minuut. En hij bleef tot de allerlaatste seconde spelen, ook als de andere kinderen na het belsignaal alweer netjes in de rij stonden. Je moest hem werkelijk van het plein sleuren. Alles draaide bij hem rond voetbal en competitie. ‘Tijdens de speeltijden voetbalde ik als kind ook en schreef ik de scores op. De volgende speeltijd zei ik wat de tussenstand was. Vincent deed dat ook.’
Vincent deed niets liever dan penalty’s trappen. Een doelpunt maken tegen de meester! Die dan nog een echte doelman was! De bal was van plastic en zo kon Vincent hem makkelijk vaart geven. ‘Hij kon trouwens al snel effect aan de bal geven en dan kwam er wel eens een draaibal op je af. Het was soms moeilijk om hem het scoren te beletten. Zelfs in het derde en vierde leerjaar had hij al een zodanige traptechniek dat je je als doelman bij wijze van spreken belachelijk maakte.’ In het voordeel van de onderwijzer pleit wel dat de doelen redelijk breed en hoog waren, wat het voor Vincent makkelijker maakte om te scoren. ‘Maar toch,’ zegt hij, ‘Voor een kind van zijn leeftijd was het echt wel moeilijk om de bal binnen te trappen. Als volwassene neem je toch wat plaats in het doel in en ik had ervaring als keeper. Vincent had bijzonder veel talent. Hij kon jongleren met de bal, de bal hoog houden… ‘
In de partijtjes was het hem nooit alleen om winnen te doen. Hij wilde tegenstand die die naam waard was, want anders zou hij zich verveeld hebben. Vandaar ook dat hij altijd bij de zwakste ploeg wilde spelen. Dan zei hij: ‘Die en die en die speelt met mij en de rest gaat aan de andere kant!’ Was het scoreverschil te groot, dan stelde Vincent meestal zelf een herschikking van de ploegen voor zodat het spannender werd. Desnoods vond hij dat iemand van zijn ploeg met de anderen moest aantreden. Hij wilde dus altijd zelf de ploegen samenstellen. Vincent speelde redelijk individueel en dribbelde veel, ook al omdat er niemand was met wie hij op zijn niveau kon combineren. Het liefst nam hij het met onder meer een Pakistaanse klasgenoot op tegen de twee onderwijzers van de lagere school: zijn eigen meester en een onderwijzer in wiens klas hij in het tweede en zesde leerjaar zat.
Meer dan twintig jaar geleden is het, maar Vincent staat de onderwijzer nog haarscherp voor de geest. Zo ziet hij nog voor zich hoe het kereltje handig met de muren rond het voetbalplein kon spelen om de bal te laten kaatsen. Hij kon zelfs goed de bal tegen iemand aan trappen met als enige bedoeling die leerling als paal te gebruiken. En als er een strafschop viel in het nadeel van zijn ploeg, verving hij desnoods de doelman door zichzelf. ‘Hij stelde ook voor dat hij zou meespelen met klassen die minder sterk waren, desnoods van hogere jaren.’
In de klas was er nog een Vincent. De naamgenoten waren twee handen op één buik. Elke speeltijd voetbalden ze. De onderwijzeres: ‘Soms gingen ze zodanig op in de voetbalmatch van de voorbije speeltijd dat ze niet altijd aandachtig waren in de les. De discussie van de speelplaats ging in de klas gewoon verder.’ Wel kan hij aardig kwaad worden als er iets oneerlijks gebeurt. ‘Dat vond hij heel erg. Ook tijdens een voetbalwedstrijd op de speelplaats. “Juf, dat was hands,” riep hij bijvoorbeeld.’
Bron: Frank van de Winkel, Vincent Kompany – Van ket tot kapitein, 2014, blz. 54, 61, 64, 68, 69, 74- 76, 79, 84, 91
Rob Siekmann