‘Maar Ik heb ook veel thuis gespeeld, vooral met de bal, meestal alleen. In de gauwte speelde ik nog weleens met mijn elektrische treintje of met ander speelgoed, maar dat kon ik nooit lang volhouden. Ik wilde iets doen met een bal. Wij woonden in een groot huis en overal bakende ik terreintjes af. Achter de viswinkel was een gang naar de binnenplaats en het magazijn, opzij van de woonkamer, en het ging verder door een slaapkamer en de keuken. Daar voetbalde ik soms. Bij de binnenplaats had je ook nog een ruimte die later zou worden omgebouwd tot ijskelder. Nog een veldje: boven, op de derde verdieping, in mijn eigen kamer en een aangrenzende ruimte. In de woonkamer, met het bureau als doel. Balletje tegen de muur of tegen de deur en dan in de goal schieten. Je kan je niet voorstellen waar ik overal met de bal heb gespeeld. Altijd maar trappen met een klein balletje, tegen de muren, met de deur als goal. Of rolhockey spelen, zoals mijn vader, met zijn stick en een biljartbal. Lawaai dat ik daar heb gemaakt! Er was in elk geval altijd een bal of een balletje mee gemoeid als ik speelde, en liefst ook een doel. Een open haard,dat als de perfecte goal. En ik wilde de bal er niet zomaar intrappen, nee: ik mikte op de hoeken. Gewoon de bal in een leeg doel schieten, dat kon iedereen.
Ik heb er gevoetbald tegen honderd per uur, met een al wat oudere jongen, maar dat deerde me niet. Ik speelde liever tegen oudere gasten, anders was er niks aan voor mij.
Van mijn oom kreeg ik om de twee jaar een nieuwe voetbal. Bij een kasteel in Frankrijk heb ik mijn voetbal verloren, in een riviertje. Ik had hem bij me van thuis, maar toen heb ik al gauw een nieuwe gekregen. Ik moest altijd een bal bij me hebben. Het Franse leger had een sportkamp, waar een bataljon verbleef, samengesteld uit topsporters. Die mannen kwamen bijna elke dag voetballen op het strand. Ik mocht meedoen en mijn moeder heeft toen heel wat complimenten te horen gekregen. Op een dag was ik boodschappen aan het doen en vroegen ze haar waar “le petit belge” was, want die kon er wat van! Voetballen was toch al wat ik het liefst deed en daar in Frankrijk is mijn liefde voor de bal alleen maar groter geworden.
Ik ben bij Beerschot gaan voetballen toen we terugkeerden uit Frankrijk. Tot dan toe ging ik meestal in het park voetballen. Met iemand die bij ons woonde en werkte. Met hem ging ik ook regelmatig thuis voetballen in de gang, maar dan sneuvelde er natuurlijk weleens een ruit. Wat mijn ouders op zich niet zo erg vonden. Ze lieten de glazenmaker gewoon even langskomen, die woonde vlakbij, om een nieuwe ruit in te zetten.
Het beste gevoel heb je zonder schoenen, op blote voeten. Op het strand heb ik altijd zo gevoetbald. Hoe nauwer het contact tussen de voet en de bal, hoe groter het balgevoel.’
Bron: Karel Michiels en Frank Raes, ‘Ik, Rik Coppens – De biografie’, 2005, blz. 43, 45, 47, 50, 51, 119
Rob Siekmann