dinsdag, mei 7

Straatvoetbal wereldwijd: Luis Suarez

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Op mijn vierde begon ik in Salto ‘baby fútbol’ te spelen bij een club die Deportivo Artigas heette en onder leiding stond van mijn oom. Het veld lag op de militaire basis, waar mijn vader kort gelegerd was geweest, en hij had daar ook gevoetbald. Toen ons gezin naar Montevideo  moest verhuizen omdat mijn vader werk zocht, vertrokken mijn ouders met mijn broertjes en zusjes. Ik bleef bij opa en oma, omdat mijn oom wilde dat ik meedeed aan een toernooi. Het was het volmaakte excuus. Ik wilde sowieso niet weg. Ik vond het heerlijk om met mijn vriendjes te voetballen. Een tijdlang wist ik me te verzetten tegen mijn vertrek uit Salto.’ Zijn oom leerde hem al op vierjarige leeftijd hoe je een bal moest raken, toen Luis nog een mascotte voor de volwassenen was. ‘Voetbal was alles voor hem. Hij stond op met de bal en ging ermee naar bed. Hij was de hele dag buiten aan het voetballen.’

 De wedstrijden en de trainingen vonden allemaal op het terrein van de kazerne plaats, en het was een ontmoetingsplek voor de plaatselijke jeugd. Als de jongens ‘s middags uit school kwamen, brachten ze hun schooltas naar huis en renden direct door naar het veld om zelf te voetballen of hun vaders te zien trainen. En als alle veldjes bezet waren speelden ze op een stuk aangestampte aarde of op straat, en in de wijk El Cerro waren de straten meestal niet geasfalteerd. Op blote voeten renden ze achter een bal aan of iets wat erop leek. Zo is Luis Suárez begonnen. Hij was een jaar of vier, vijf toen hij achter zijn veel oudere broer aan liep om samen met hem en zijn vrienden te gaan voetballen. Het waren eindeloze wedstrijden, die pas werden beëindigd wanneer de moeders kwamen roepen dat het eten klaarstond. Maar ook binnenshuis vond Luis altijd een manier om tegen een bal te trappen, om te oefenen met koppen en keepen, zo fanatiek dat hij door het bed van zijn ouders heen zakte.

Don Alfredito Honsi was de drijvende kracht achter het kindervoetbal in Salto, In de jaren zestig richtte hij de eerste Liga de Baby Fútbol op, en in 1987 riep hij de Mini-mundialito in het leven: een competitie voor kinderen van vijf en zes jaar die ieder jaar wordt gehouden tijdens de schoolvakanties in december en januari. Vijfendertig deelnemende teams speelden vier a vijf wedstrijdjes van een kwartier per helft. Iedere avond kwam er een grote menigte de prestaties van de kinderen volgen. De entree van vijf pesos werd gebruikt om 400 medailles – ieder kind kreeg er een – en cadeautjes te kopen: shirtjes, potloden, gummen, etuis, stiften. Er werd gespeeld op de binnenplaats van het Centro Recreativo Este Salto. ‘Wie de meeste doelpunten maakte, mocht aan het eind iets uitzoeken in de ijswinkel om de hoek. Een lekker hoorntje was de felbegeerde hoofdprijs.’ 

‘Toen ik zeven jaar , was de wereld van mijn dromen een steegje achter ons huis in de wijk La Comercial in Montevideo. Aan het ene uiteinde ervan stond de citroenboom die mijn oma er had geplant, vele jaren voordat we bij haar introkken in haar huisje met één verdieping. Aan het andere uiteinde van het steegje stonden de hoge, imposante, grijze muren met prikkeldraad en torentjes van de plaatselijke vrouwengevangenis. Ingeklemd tussen het kindertehuis dat deel uitmaakte van de gevangenis en de rij gevangeniscellen  en werkplaatsen naast het huis van mijn oma, lag het hobbelige en afgetrapte stukje grond dat fungeerde als ons geïmproviseerde voetbalveldje. De callejón [steeg; RS], zoals wij hem noemden, was breed genoeg voor onze wedstrijdjes, maar te smal voor verkeer. Een beetje weg van de uitlaatgassen en het lawaai van de bussen en auto’s die over de Bulevar Artigas denderden, was het wel iets anders dan de velden in Salto waar we tot mijn zesde woonden, maar het was een toevluchtsoord uit de eeuwige drukte van Montevideo. Het was letterlijk onze achtertuin en ik speelde er dag en nacht voetbal. 

Mijn grote broer, die veel ouder was dan ik, voetbalde altijd met zijn vrienden in de callejón en dan mocht ik meedoen. Er was niet veel ruimte en ik was een van de kleintjes. De vrienden van mijn broer wilden eerst niet dat ik meedeed omdat ik zo klein was, maar ze merkten al snel dat ik geen angst kende en nooit de kantjes ervan afliep. Met mijn borst vooruit en mijn hoofd naar beneden ging ik er stevig in tegen die oudere jongens, kaatste tegen de muren, was nooit bang en keek altijd naar de bal. Als er genoeg jongens waren, speelden we helemaal van de citroenboom tot de gevangenis en de bal bleef steeds in het spel via de rolluiken van de werkplaatsen en de muur met prikkeldraad van het kindertehuis. Als we met minder jongens waren, speelden we overdwars en schoten de bal op de doelen die we tussen alle graffiti op de muren aan beide kanten van het smalle steegje hadden gekalkt. Ik miste het op blote voeten voetballen op het groene gras in Salto, waar ik iedere dag met mijn vriendjes buiten in de frisse lucht speelde.

‘De overgang van de velden in Salto naar de steegjes in Montevideo was moeilijk, maar ik werd erdoor gehard. Na sommige partijtjes begon ik te huilen en waren mijn voeten bont en blauw, omdat ik op goedkope sandalen voetbalde. Ik had maar één paar sportschoenen en die moest ik naar school aan. Tijdens de partijtjes leverden we commentaar: ‘Francescoli aan de bal, op Rubén Sosa, en weer terug op Francescoli.’ Mijn eerste echte voetbalschoenen waren Adidas Francescoli’s – een verjaardagscadeau van mijn moeder, toen ik tien jaar was geworden. Iedere keer dat ik een doelpunt maakte, schreeuwde ik de naam van mijn idool en mijn eerste voetbalrolmodel, de Argentijnse midvoor Gabriel Batistuta.

Als we niet konden voetballen in de callejón, speelden we binnen. Als we naar onze kamers werden gestuurd, moesten we het licht uitdoen en gaan slapen, maar dan maakten we een bal van een opgepropte krant in een sok en oefenden acrobatische volleys of duikkopballen op het bed voor de landing. Het bed ging erdoor kapot. We wilden altijd voetballen, ongeacht de obstakels. We speelden ook een soort zelfbedachte versie van Subbuteo met in de teamkleuren geschilderde doppen en oude schoenendozen als doelen. Als onze moeder voor straf alles weggooide omdat we stout waren geweest, maakten we alles weer opnieuw met spelers van karton en een knoop als bal.’ 

Samen met zijn een van zijn broertjes, die een jaar jonger is dan hij, speelde Luis in Montevideo bij Urreta FC, een baby fútbol-club. Zijn moeder bracht hem er op zevenjarige leeftijd heen. Ze was op zoek naar een club voor haar jongens en hoorde goede verhalen over Urreta. De club was opgericht door een echtpaar dat een plek wilde creëren waar de kinderen uit de buurt konden voetballen. Dat was nog niet zo eenvoudig. Ze moesten de kinderen samenbrengen, toestemming aan hun ouders vragen en met de gemeente onderhandelen over een trapveldje. Hun huis fungeerde destijds als kantine en kleedkamer voor spelers en scheidsrechters. Ze vonden zelfs een sponsor: de drankfabriek Urreta, die recht tegenover het veldje was gevestigd. De club werd naar de sponsor vernoemd, die de aanschaf van de shirtjes had betaald.  

Bron: Luis Suárez – De autobiografie (met medewerking van Peter Jenson en Sid Lowe), 2014,  blz. 265-268; Luca Caioli, Suárez – De biografie, 2014, blz. 48-50, 61-62

Rob Siekmann

Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems Uitgevers, 2023

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply