woensdag, mei 8

Serie vijftig jaar Belgisch profvoetbal. Van Maurice Martens (RWDM 1974) tot Domenico Oliveiri (KRC Genk 1999), aflevering 14: Hoe de achttienjarige Enzo Scifo de Braziliaan Socrates van de mat dribbelde in november 1984.

Pinterest LinkedIn Tumblr +

 

Het Belgisch profvoetbal viert dit seizoen zijn vijftigste verjaardag. Auteur Raf Willems brengt wekelijks een serie van 25 portretten uit de eerste 25 seizoenen toen ons clubvoetbal zijn beste – met talrijke Europese successen – tijdperk beleefde. Hij voerde deze gesprekken de voorbije decennia en in functie van in 2020 verschenen boek O Belgisch Voetbal. Hoogtepunten en sterke verhalen van 1920 tot 2020. Vanuit het motto: de verhalen zijn belangrijker dan de resultaten. De dag des dagen voor Enzo Scifo: 7 november 1984. Toen toonde het ‘eeuwige godenkind’ zijn, inderdaad, ‘goddelijke klasse’!

.

De sierlijkste serenade van Enzo Scifo: Anderlecht – Fiorentina 6-2, Uefa Cup 7 november 1984

 

An-der-lecht – Fio-ren-ti-na 6-2. Scifo – Socrates 6-2.

‘Trainer, haal die klootzak van het veld!’ Een woedende Eric Gerets, volgens zijn typische temperament, in het heetst van de strijd Zijn schreeuw richtte hij aan Guy Thys, de bondscoach, tijdens de Mundial van Mexico. Die k. was Enzo Scifo, het godenkind van het Belgisch voetbal. Eric Gerets en Jan Ceulemans piekten in Mexico naar een climax, tot in de halve finale van de wereldbeker toe. Zij ervoeren het supertalent Scifo als een sta-in-de-weg. Als een pedant knulletje, vooral bekommerd om zijn uiterlijk. Nog even snel mijn haar goed leggen, voor ik met deze dribbel uitpak, zoiets. Vertraagde het spel, legde te vaak breed en draaide op de verkeerde ogenblikken weg.

Op zijn twintigste was daar, in Mexico, het hoogtepunt van Enzo Scifo in feite al voorbij. Zijn gewichtige goal tegen de Sovjet-Unie ten spijt.

In het aristocratenrijtje van de jaren tachtig

De aristocraten van het wereldvoetbal in de eerste helft van de jaren tachtig: Zico, Maradona, Platini. Scifo past qua naam in deze illustere rij en proefde tussen de lente en de herfst van 1984 drie keer van die droom, gestimuleerd door zijn mentor Paul Van Himst. Zelfs de, inzake België, immer norse Nederlandse pers haalde de lyriek boven en vergeleek Scifo met de jonge Cruijff en Pelé. Dat gebeurde na België-Joegoslavië 2-0, op het EK 1984. Enkele weken eerder schitterde hij in de in historisch beladen geworden halve finale van Anderlecht tegen Nottingham Forest, waarover vijftien jaar later voorzitter Constant Vanden Stock van de sokkel zou vallen: Anderlecht won met 3-0, na verlies in de heenmatch met 0-2. Later zou blijken dat er ‘scheidsrechterlijke dwalingen’ aan te pas waren gekomen.

Zijn ‘moment suprême’ beleefde hij tijdens een Europese gala-avond: Anderlecht – Fiorentina 6-2. Scifo tikte het plan van de grote Braziliaanse strateeg Socrates in de vernieling. Hij voetbalde volgens de regels van de Florentijnse kunst: met de verfijndste arabesken. Enzo, ‘le petit prince du Parc Astrid.’ Enkele weken later bekroond met de Gouden Schoen.

En toch taande de ster…voor de jongen van de tierlantijntjes…

 

De val volgde snel. Scifo werkte op de heupen van de gelouterde vedetten, die in hem een bedreiging zagen. Hij vond steun bij geestesgenoot Juan Lozano, hoewel die toch uit een ander hout gesneden was. En bij de oude Olsen, de verstandige Deense libero. Zijn ster taande, het aureool raakte snel uitgehold.

De drie opeenvolgende landstitels tussen 1985 en 1987 met Anderlecht schreven anderen op hun naam: Vercauteren, Vandereycken, Vandenbergh, Peruzovic, Olsen, Grün. Enzo Scifo gold als de room op de taart, als de jongen van de tierlantijntjes, de speler voor de tribune. Van dan af stond hij steeds ter discussie. Sommigen bewierookten hem de hemel in. Anderen zagen in hem de prima donna, verliefd op de bal en op zichzelf.

Het verhinderde Internazionale uit Milaan niet hem in 1987 een miljoenenaanbod te doen. De éénentwintigjarige Italo-Belg liep over van verlangen: terug naar zijn roots, voetballen om de scudetto, de titel in het calcio, de sterkste competitie ter wereld. Zijn levensmissie raakte vervuld.

 

 

 

 

Een Siciliaans migrantengezin uit La Louvière…

 

19 februari 1966. Een jongetje uit een Italiaans migrantengezin komt ter wereld in La Croyère, een gehucht van La Louvière. In het hart van de Cité Astrid, aan de rand van het kanaal, waar de binnenschippers aanmeerden. De met roet, schoorstenen en stofwolken omgeven fabriekswijk zaaide hoop en angst uit over het schrale, maar solidaire leven van de arbeidersgezinnen.

La Louvière, een somber stadje tussen Bergen en Charleroi, dankte zijn uitstraling aan de Industriële Revolutie in de tweede helft van de negentiende eeuw. De stad opende een museum Le Cantine des Italiens, als eerbetoon aan de opeenvolgende golfbewegingen vanuit de Laars. Net na de Tweede Wereldoorlog zocht een omvangrijke generatie Latijnse gastarbeiders naar een minder berooid bestaan. Onder hen Agostino Scifo. Hij verliet zijn geboortestreek Aragona op Sicilië. Vader én moeder Scifo, die vijf jaar later zou emigreren, woonden als kind in de buurt van Agrigento, het historische stadjes met stevige wortels in de Romeinse en Griekse cultuur. De schoonste stad der stervelingen volgens de oude Griekse wijsgeer Theron. Agrigento was desondanks straatarm. In de die tijd slaagde Sicilië er helemaal niet in zich te ontworstelen aan de verstikkende invloed van maffia, vendetta en omerta. De familie Scifo waagde de oversteek naar het beloofde land in de hoop het fatalistische Siciliaanse geloof in voorbestemdheid en noodlot te ontvluchten.

Tegelijk voortdurend mijmerend over een terugkeer naar het geliefde eiland, dat ze in hun fantasie als een idylle koesterden. Zo bezong het ook Elio Vittorini in ‘Gesprek op Sicilië’, zijn beroemde roman uit de jaren dertig. Net na zijn veertiende verjaardag situeerde zich het dramatische keerpunt in het leven van Agostino Scifo.  Hij daalde voor het eerst af in een Waalse mijn.

 

Op straat proeven van de passie voor het spel…

In de Rue des Alouettes proefde het kind Enzo meteen van de passie voor het spel. Hij leerde, samen met zijn oudere broer Pino, de verborgen geheimen van het straatvoetbal. Pino troonde hem mee naar het Stade Triffet, de thuishaven van Les Loups, de groenwitte wolven van La Louvière. De ‘delegué’ van het miniemenploegje vervalste op zijn aansluitingskaart zijn geboortedatum: van 1966 in 1965. Zo mocht hij één jaar vroeger aantreden. Tijdens zijn debuut maakte hij twaalf van de dertien doelpunten. In vier seizoenen strandde de teller op 432 goals. Een paars omrande brief van Michel Verschueren plofte in de bus. Scifo tekende voor Anderlecht in de zomer van 1980.

Pendelen tussen La Louvière en Anderlecht…

Net als bij de vader kantelde bij de zoon het leven op veertien. De vader, in de peilloze diepte van de mijn. De zoon, naar de glamour van hét voetbalinstituut van het land. Een wereld van verschil, met hetzelfde effect: het afscheid van de kindertijd. Terwijl Agostini de warme wet van de ondergrond ervoer – in de mijn is iedereen zwart en dus gelijkwaardig – botste Enzo op de kilte van de topclub. Het heimwee naar huis overweldigde hem.

‘Op een avond kon ik niet meer en ik haastte me naar de telefoon: “Papa, kom snel.” Hij nam me mee naar huis, op het platteland, met tranen in de ogen. Ondanks zijn wankele gezondheid sloofde mijn vader zich voor mij uit. Hij pendelde jaren tussen thuis en het trainingsveld. Tussen La Louvière en Brussel.’ Zo keek Scifo om in zijn biografie.

Carrière in Frankrijk op dood spoor, Grande Torino brengt redding…

Vader Scifo volgde zijn zoon op zijn wisselvallige tocht door Europa. Het avontuur in San Siro liep uit op een sisser. Ook het intermezzo bij Bordeaux mislukte, waar de rechts-radicale voorzitter Bez de Girondins naar het bankroet fraudeerde.

 

De carrière van Scifo zat op een dood spoor. De legendarische coach Guy Roux haalde hem naar de Franse provincieclub Auxerre. Scifo klauterde langzaam uit de put. Hij naderde zijn beste niveau, pookte bij de Rode Duivels een conflict met de jonge bondscoach Walter Meeuws aan en eiste zowaar het leiderschap van het elftal op. Ceulemans en Gerets, beiden op hun retour, veranderden het geweer van schouder en speelden op de Mondiale van 1990 in Italië in dienst van de nieuwe veldheer.

Beste Rode Duivel op Mondiale 1990…

In het ‘land van zijn vader’ diste hij een verfrissend beeld van zijn kwaliteiten op en sleepte hij een toptransfer naar AC Torino uit de brand. En toch. De beste Belgische match op de Mondiale, 3-1 zege tegen Uruguay, werd gedragen door Jan Ceulemans. In de tragische partij tegen Engeland heerste Enzo over het veld, maar de Rode Duivels gingen wèl de boot in. Zij het met pech, zij het in de laatste minuut van de verlengingen. Een harde sportwet zegt dat echte toppers het geluk in hun voordeel afdwingen. Dat lukte hem evenmin in de Uefa Cupfinale met Torino tegen Ajax in 1992. Hij versierde nog een overgang naar AS Monaco, waar hij ontbolsterde als mens. Hij voelde zich thuis in het mondaine prinsbisdom. De jongen uit de achterbuurten van de Borinage knoopte vriendschapsbetrekkingen aan met de jet-set en met kroonprins Albert II. Hij vierde, hoewel duidelijk aan het einde van zijn loopbaan, als eerste Belg de Franse landstitel. Zijn terugkeer naar Anderlecht mislukte, het WK 1998 liep uit op een complete sportieve én menselijke afgang, zie het hilarische conflict met bondscoach Georges Leekens.

Vertragende paradox tegen Tsjechië op een koude novemberavond 1993…

Het blijft de belangrijkste paradox van de begenadigde technicus Enzo Scifo dat hij zijn belangrijkste optreden voor het Belgische voetbal demonstreerde op een ijskoude herfstavond in 1993. In de voor het WK 1994 beslissende wedstrijd tegen Tsjechië speelde hij aanvankelijk even erbarmelijk als de andere Rode Duivels. Pas na de uitsluiting van Philippe Albert kwam het beste in hem boven drijven. Scifo kapte, draaide, dribbelde superieur elke aanval van zijn eigen team stuk. Op dat moment was dat alles wat België zich kon wensen want het diende alle hens aan dek te roepen om de nul te houden.

Op zijn schoonst in zijn serenade tegen Socrates….

Enzo Scifo was op zijn schoonst als hij mocht voetballen in stilstand. Mocht de evolutie van het wereldvoetbal hebben stilgestaan, dan ware hij zonder twijfel de elegantste Belgische voetballer uit onze geschiedenis geweest. Rond 1850 geleden betwistten beschaafde Britse burgerjongens elkaar het spel om de bal. Er werd alleen gedribbeld, gedribbeld en nog eens gedribbeld. Met het hoofd begerig naar de bal gericht. Nu zullen we ons Enzo Scifo vooral herinneren als een godenkind dat nooit de graad van voetbalvolwassenheid bereikte. Lichtjes verwend en verwaand. Zoals het goede godenkinderen betaamt.

Met die onvergetelijke serenade van hem tegen Socrates op 7 november 1984: Anderlecht – Fiorentina 6-2.

 

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

Leave A Reply