Club & Anderlecht spelen finale op Europees niveau; Happel verslaat Goethals
In 1967 won Anderlecht het kampioenschap met twee punten voorsprong op Club Brugge. Het zou, met terugblikkende kracht, het begin zijn van de nieuwe ‘klassieker’ van het Belgisch Voetbal. De volgende 55 seizoenen pakte Anderlecht 21 landstitels en Club zestien. En waren beide clubs voortdurend in de top drie terug te vinden. De mooiste uit de reeks was ongetwijfeld de bekerfinale van 1977. Zowel Anderlecht als Club Brugge behoorden toen tot de Europese top vijf en maakten er een waar spektakel van: 4-3. Doelman Birger Jensen vertelt het verhaal van deze ‘klassieker der klassiekers’.
Even enkele cijfers: Anderlecht won in 1976 en 1978 de Europacup der Bekerwinnaars. En verloor in 1977 de finale. Club Brugge verloor in 1976 de finale van de UEFA Cup en in 1978 van de Europacup der Landskampioenen. In 1977 werd het op het nippertje en ten onrechte uitgeschakeld in de kwartfinale van de Europacup der Landskampioenen.
In 1977 troffen Club en Anderlecht – beide behorende tot de Europese top vijf in die tijd – elkaar in de finale van de Beker van België. Deze had de allure van een Europese eindstrijd: bijna 60.000 toeschouwers en de eerste ‘live’-uitzending van een Belgische bekerfinale. Bovendien eindigend in 4-3: dé cultmatch van onze voetbalgeschiedenis. Club was al kampioen geworden voor Anderlecht.
Birger Jensen (1951), de Deense doelman, was dé uitblinker van het Happeltijdperk. Hij verdedigde het doel van Club van 1974 tot 1988 en verblijft op zijn bijna zeventigste verjaardag nog steeds in Brugge.
Hij kenschetste me de haat-liefdeverhouding tussen beiden: de autoritaire coach versus de speelvogel. Al gunde Happel Jensen zijn eigenzinnigheid. De contrasten tussen deze sterke karakters typeerden de kracht het Club Brugge van die tijd. Ernst Happel kon naar hartenlust Europees aanvallend pokeren met Club Brugge, dankzij de betrouwbaarheid van zijn doelman.
Ernst Happel is de beste coach die ooit in België aan het werk is geweest. Hij werd ‘Weltmeister’ genoemd, nadat hij met Feyenoord in 1970 de ‘Wereldbeker voor Clubs’ had gewonnen. Happel bracht de ideeën van het Weense Wunderteam in de Hollandse school: de combinatie van creativiteit met collectiviteit. Hij won tussen 1960 en 1990 twintig hoofdprijzen met zeven teams. Landstitels en nationale bekers met Rapid Wien (1960, 1961); Feyenoord Rotterdam (titel in 1971); Club Brugge (kampioen in 1976, 1977, 1978 én beker in 1977); Hamburger SV (titel in 1982 en 1983, beker in 1987). FC Tirol (dubbel in 1989, titel in 1990) en een bekerzege met ADO Den Haag (1968) en Standard Luik (1981). In 1970 bemachtigde hij met Feyenoord de Europacup der Landskampioenen (tegen Celtic). ‘Der Weltmeister’ herhaalde die met HSV in 1983 (Juventus), nadat hij in 1978 de finale had verloren met Club Brugge (Liverpool). In datzelfde jaar navigeerde hij Nederland naar zilver op het WK in Argentinië.
Zijn succesrecept: collectiviteit, conditie, intelligentie, spelvariatie, techniek, tempoversnelling, pressie op de bal, ruimtedekking, buitenspelval en aanvallende goklust. Hij trok een rechte lijn en zocht altijd het risico van de aanval. Ook in Liverpool, Milaan of Madrid. Dankzij dus ‘de meevoetballende keeper’ Birger Jensen, die bovendien gezegend was met uitstekende reflexen.
‘Sigaretje roken op het toilet! De zenuwen verdrijven. Tot rust komen. Mijn vast ritueel. Ik dacht aan het verloop van die dag. Wat een hitte! Warm zonder wind. Geen zuchtje, nergens koelte. Niets. Ons hoofd stond eigenlijk naar de match. We waren al een dikke maand eerder kampioen geworden en de bond programmeerde om een onbekende reden de finale pas veertien dagen na de halve. We hoorden bij aankomst dat de organisatie stappen wilde ondernemen om de aftrap uit te stellen wegens enorme files rond Gent. Meer dan 25.000 blauw-zwarte fans verzamelden zich op de E5 tussen Oostende en Brussel. Dat was nooit eerder gebeurd. De kennismaking met de catacomben van de Heizel viel tegen. Verschrikkelijk ongezellig. Een ramp. Even voor de wedstrijd vernamen we dat de finale van de Beker van België voor het eerst rechtstreeks op de televisie zou worden uitgezonden. Compleet onverwacht, omdat er zoveel volk was opgedaagd. Een chaotische situatie: van mogelijk uitstel tot live op de antenne. Dat ging gepaard met het lange wachten. De televisietoestanden veroorzaakten nervositeit. Men vroeg de ploegen apart het veld op te lopen. De arbiter daagde niet op. De bal bleek onvoldoende opgepompt! Mijn eerste reactie: hier zit niets in! Typerend voor de Belgische voetbalbond, haha! Alles getuigde van een amateuristische aanpak. Dus weer even wachten. In die warmte. Tot ze een nieuwe bal hadden gevonden.
Wat een massa! De Heizel leek compleet uitverkocht. Die ene vraag brandde op de lippen: wie is de nu de échte nummer één van België? Anderlecht of Club?
Vijf minuten voor drie. Onze aanvoerder Fons Bastijns riep ons naar de spelerstunnel. Coach Ernst Happel gromde zonder veel emotie: ‘Spielen! Sie sind besser!’ Even provocerend naar de spelers van Anderlecht kijken. Hier en daar wat opfokken.
Het decor was apart. Boven de koppen van de duizenden supporters blonken de bollen van het Atomium. Het begin sneed ons de adem af. De bal hing meteen in de rechterbovenhoek. Knal van de Nederlandse spelmaker Arie Haan. Na veertien minuten, meer van hetzelfde. Deze keer zoefde de bal van Swat Van der Elst me om de oren. Onbereikbaar projectiel, op dezelfde plaats. We bleven wel gewoon voetballen. Het overzicht houden, dat zat er bij ons in geslepen. Geen drukte. We hadden al vaker een achterstand geannuleerd. We liepen niet verloren. Zelfs niet nadat onze libero Edi Krieger in de twintigste minuut geblesseerd het veld had moeten verlaten. In de 26 ste minuut kopte Raoul Lambert mooi binnen na samenspel van Dirk Sanders met Ulrich Le Fèvre en René Vandereycken. Drie minuten later volgde de nieuwe koude douche: Ludo Coeck knalde een vrije trap op de muur, de bal maakte een onnavolgbare curve en viel pardoes in dezelfde rechterbovenhoek. We beten ons meteen vast en voerden de druk op, met snelle één-tweecirculatie tussen Lambert en Le Fèvre en Lambert en Cools. Na een hoekschop van Raoul legde Gino Maes de bal voor de voeten van Ulli: 3-2. Tijdens de pauze spraken we onverbloemde taal: verdomme, ze zijn te pakken. Zo keken we naar het voetbal. We wezen niemand met de vinger, omdat de bal op die wijze tegen je kan rollen: drie keer raak in de winkelhaak! In de tweede helft lieten we Anderlecht niet meer voetballen. Ze speelden het grof: Arie Haan en Gille Van Binst schopte Le Fèvre, bij zijn laatste wedstrijd, gewoon van het veld. Ze trapten met twee tegelijk op zijn voet. Al onze vervangingen waren al doorgevoerd, dus hij moest wel blijven staan. Hij had zo veel talent dat hij, ter hoogte van zijn linkerflank, onze ballen in ontvangst bleef nemen en ze rustig op de juiste plaats legde. Gelukkig hadden wij René Vandereycken, die ook intimideerde en enkele tikken uitdeelde. Anderlecht speculeerde alleen nog op de counter en ik hield Ludo Coeck van de 4-2. Van dan af bewezen we over meer talent te beschikken en beter te kunnen combineren. In de 62 ste minuut toonde Roger Davies onvermoede klasse: een pareltje! Een inzichtelijke, korte draaibeweging en dan een heerlijk lobje over keeper Jan Ruiter. Magnifiek! Toen was het een kwestie van tijd. Het duurde tot zeven minuten voor het einde. De capriolerende bal viel voor de voet van Davies en hij kegelde de volley binnen. De 4-3 weerspiegelende de krachtsverhoudingen niet. Op voetbalgebied kwam Anderlecht niet aan onze knieën. Na de match bekroop ons een soort euforie. Dit hadden we nog nooit gezien! We pakten onze coach Ernst Happel gewoon vast bij de broek. Hij kon niet meer weg. Hij had zijn sigaret nog in de mond. We stopten hem de beker in handen en hesen hem op onze schouders. “Lass mich, lass mich! Weg, weg, weg! Scheisse!” Hij wilde dit niet, maar hij kon er toch om lachen. We voelden hem van kop tot teen trillen van de spanning. Verbazing alom. De pers schreef: “De sfinx lacht.” De Brugse spionkop scandeerde: “Happel, Happel, Happel.” Hij ging er zelfs even bij dansen. Op de bank van Anderlecht zuchtte Raymond Goethals. Met zijn hoofd gebogen en zijn sigaret in zijn handen. De dood nabij. Paffend en puffend. Vloekend. “Merde!Merde!Merde!” Wat hij dan allemaal brabbelde…Ik zag hem als een pudding in elkaar zakken.
Anderlecht moest echt plooien voor ons. Het lijdt geen twijfel dat wij de besten waren van die gouden periode van het Belgisch clubvoetbal. Club Brugge was het beste elftal van het land. Happel liet ons altijd spektakelvoetbal opvoeren. De hitte was ondraaglijk. We begonnen de dag op een nonchalante manier. We beëindigden hem met veel drank. Bijzonder veel drank. De herinnering aan de 4-3 blijft voor altijd hangen. Ik zie me nog voor de match mijn sigaretje roken op het toilet.’
De bekerfinale tussen Club Brugge en Anderlecht van 1977 beslechtte de verhoudingen van het gouden Belgische tijdperk in het voordeel van blauw-zwart.