Nu de Belgische regering de RSZ-bijdrage grondig wil aanpakken, komen er herinneringen op aan Johan Cruijff. Terug naar 1972, het jaar waarin Nederlandse profvoetballers hun belastingdruk verlicht zagen dankzij de instelling van het CFK, het Contractspelersfonds KNVB. Een regeling, die slechts sporadisch discussie losmaakt.
Opgetogen was de stemming in de Rotterdamse Kuip toen Johan Cruijff op 31 mei 1972 minister Jaap Boersma (Sociale Zaken) aanklampte over zijn belastingaanslag. Ajax had zojuist voor de tweede keer op rij de Europa Cup voor landskampioenen gewonnen, met een 2-0 zege op Inter Milaan, met twee goals van Cruijff. Een verslaggever van de Amsterdamse krant Het Parool stond naast Cruijff toen de minister hem kwam feliciteren. Letterlijk tekende hij op hoe Cruijff het ijzer smeedde nog in de hitte van de strijd.
Een wonderlijke dialoog voltrekt zich daar:
‘Zorgt u er nu maar voor dat er belastingfaciliteiten voor profvoetballers komen, anders gaan alle goeie jongens naar België’, houdt Cruijff de minister voor.
‘U moet Karel Jansen van de Vereniging voor Contractspelers maar eens langs sturen. U kent me toch, ik ben de minister van Sociale Zaken’, reageert minister Boersma.
Cruijff: ‘Allicht, ik lees toch kranten. Maar ik heb ook een zwaar leven. Ik werk altijd. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.’
De minister: ‘Dat doen er meer.’
Cruijff: ‘Ik werk me kapot. en waarvoor? Om belasting te kunnen betalen. Veertig procent belasting.’
De minister: ‘Het zal nog wel iets meer zijn.’
Cruijff: ‘En voor wie werk ik? Voor al die zogenaamde werklozen die niets uitvoeren. Die op het Rembandtplein in de zon zitten, terwijl ik me uitsloof. Daar moest u ook eens iets aan doen.’
De minister: ‘Het zijn er maar 20.000, dat is op een werkende beroepsbevolking van 3,5 miljoen toch niet overmatig veel.’
Cruijff: ’20.000 te veel in ieder geval. Zet ze toch allemaal aan de wegenbouw.’
De minister: ‘Dat zijn toch dingen waar u niet genoeg verstand van heeft.’
Cruijff: ‘En neem nou m’n huis. Wil ik een huis laten zetten op een oppervlakte van 350 vierkante meer. Komt er zo’n man en die zegt nee, dat is te ruim, 250 vierkante meter is genoeg. Dan gaat u maar de hoogte in. Dat is toch waanzin. Een huis gelijkvloers is toch veel mooier.’
De minister: ‘Ja, ja…’
REGELING
Wat onbesproken bleef tussen Cruijff en minister Boersma was het akkoord dat drie weken eerder al was bereikt tussen de minister van Financiën, KNVB en de Vereniging van Contractspelers (VVCS). De zogeheten regeling ‘Overbruggingsuitkeringen’, werd op 30 november 1972 officieel van kracht.
Sindsdien kent het Nederlandse voetbal het CFK-fonds, een spaarregeling waarvan het belegd vermogen nu bijna 600 miljoen euro bedraagt. Het geld komt van de clubs die een deel van de ingehouden salarissen, premies en tekengelden van spelers afdragen. De inleg wordt veilig belegd, vooral in obligaties. De rente verhoogt de aanspraken van de spelers. Ná het einde van hun spelersloopbaan ontvangen de voetballers maandelijks een uitkering waarover minder belasting wordt geheven dan in hun topjaren het geval zou zijn geweest.
De eerste storting in het fonds kwam destijds van Feyenoord. In afwachting van een speciale regeling had de eerste Nederlandse Europa Cup-winnaar (1970) vanaf 1969 al een deel van de spelersinkomsten apart gezet. Zodoende vormde 500.000 gulden, ingehouden op de lonen en premies van onder anderen Willem van Hanegem, Wim Jansen en Rinus Israel, de eerste inleg.
VERSOBERING
Aanvankelijk mochten spelers nog de helft van hun inkomsten in het fonds stoppen. Zo hoefden ze ‘slechts’ over hun halve voetbalinkomen direct belasting te betalen. Ruim tien jaar geleden werd besloten tot een aanzienlijke versobering omdat het met de groeiende spelerssalarissen de spuigaten uitliep. Maximaal 1,1 miljoen euro kan een speler nu nog in het CFK reserveren. Tót een inkomen van 290.000 euro per jaar kan er maximaal 85.000 euro in het fonds worden gestort. Daarboven is alles op de gebruikelijke manier belastbaar, zoals dat geldt voor alle werknemers.
De regeling geldt in Nederland niet alleen voor profvoetballers, ook wielrenners kunnen er gebruik van maken, ook via hetzelfde CFK.
BUITENLANDSE TOPSPELERS
Los daarvan is voor buitenlandse topvoetballers in Nederland de zogeheten 30 %-regeling van toepassing, een regeling die geldt voor alle buitenlandse werknemers met ‘specifieke deskundigheid’, van tandartsen tot ingenieurs. Met die regeling hoeft over 30 procent van het inkomen géén belasting te worden betaald. De ‘speciale deskundigheid’ wordt ontleend aan onder meer het aantal interlands of wedstrijden in Europese clubtoernooien.
Om te voorkomen dat het Nederlandse voetbal een vrijhaven vormt voor buitenlandse voetballers is al sinds het Bosman-arrest een inkomenscriterium van kracht. Voetballers van buiten de Europese Unie krijgen pas een werkvergunning in Nederland als ze minimaal 463.000 euro per jaar verdienen (voor spelers van 18 en 19 jaar de helft daarvan, ruim 231.000 euro). Het bedrag van 463.000 euro is gebaseerd op 1,5 keer het gemiddelde inkomen van álle spelers in de Eredivisie, dat na vorig seizoen werd vastgesteld op 309.000 euro.
EUROPESE ROOTS
Gevolg van de beperkingen voor alléén voetballers van buiten de Europese Unie is dat clubs bij het aantrekken van buitenlandse spelers voortdurend op zoek zijn naar roots die binnen Europa liggen. Dan komen ze in aanmerking voor zowel een Europees paspoort als een werkvergunning. Zuid-Amerikaanse spelers met voorouders in Italië en Spanje hebben daarmee al gauw een streepje voor.
Dergelijke regelingen voor profvoetballers zijn in Nederland zo gewoon geworden dat ze nog maar zelden discussie oproepen of scheve ogen veroorzaken. En ondertussen klimmen de Nederlandse clubs steeds verder in de subtop van de Europese clubranking.