De wonderjaren van Club Brugge 1975-1978
Happel! Happel! Happel! Drie keer landskampioen na elkaar: 1976, 1977, 1978.
In dezelfde periode: twee Europacupfinales (1976 Uefa Cup en 1978 Landskampioenen, telkens tegen Liverpool FC) en één kwartfinale (1977, Landskampioenen). Eén Belgische Beker (1977, 4-3 tegen Anderlecht) en twee halve finales (1976, 1978).
En opgeteld : 147 officiële partijen, waarvan 104 in competitie, 27 in Europa en zestien in de Belgische cup. In totaal meer dan driehonderd gescoorde goals, gemiddeld twee per match.
De komst van de ‘Wiener Weltmeister’, in januari 1974, schudde ‘Brugge, die Scone’ wakker. De Oostenrijkse pokerface gooide de ten aanzien van Brussel (Anderlecht) en Luik (Standard) hoog opgekropte Brugse frustraties overboord. Het resultaat stond als een huis. Met de successen kwam over het hele land een spontane sympathiebeweging los. Club Brugge evolueerde tot populairste team van Vlaanderen, waar altijd iets te feesten viel en de band tussen spelers en supporters bijzonder sterk werd. Fanclubs schoten als paddenstoelen uit de grond en blauwzwart werd de sportieve vaandeldrager van het in die periode sterk groeiende Vlaamse politieke en sociaal-economische bewustzijn.
Het ordewoord van Ernst Happel luidde: tempo. Een moordend tempo! Volgasvoetbal, nog voor het was uitgevonden. Iedereen bleef gaan. Met uitzondering van de Deense dribbelkoning Ulrich Le Fèvre. Die gebruikte de door de provocerende schakelaar René Vandereycken ingelaste pauzes in het Clubspel om op basis van spectaculaire bewegingen het verschil te maken. Snelheid van uitvoering, gezonde agressie, collectiviteit. Happel eiste de overgave aan het geheel, maar kneedde toch spelers met creativiteit in de voeten. Eens op toerental viel de Brugse aanvalsmachine niet meer af te stoppen. Wisselende posities in de spits, temporijke uitbraken over de flank die begonnen bij de vleugelverdedigers Fons Bastijns en Jos Volders, bewegingsspel in het middenveld. En een lefgozer op de libero. De veelvuldig voor zijn verdediging vertoevende Edi Krieger zette vernuftig de buitenspelval open en zocht met elegante passes genre Franz Beckenbauer de kortste weg naar het doel. Voor het dichten van de bressen zorgde ‘voorstopper’ Mac-the-Knife Georges Leekens, die van Happel formeel verbod kreeg om de eigen speelhelft te verlaten en René Vandereycken. Zijn sluwe berekening lieten ‘Marathon Man’ Julien Cools en de ‘professor’ Paul Courant – vaak ondersteund door Danny De Cubber – toe om met respectievelijk fysiek sloopwerk en technisch zeer verzorgde infiltraties de spitsen Raoul Lambert en achtereenvolgens Roger Van Gool, Roger Davies, Jan Sörensen en Jan Simoen op zeer gevarieerde wijze te sturen. In het doel stond de prettig gestoorde Birger Jensen – met als doublure de nuchtere Nederlander Leen Barth- die voor het volk de volmaakte show verzorgde. En die met zijn fabelachtige reddingen uitgroeide tot beste keeper aller tijden van de ‘blauwzwarte school’. Het kwartet West-Vlaamse jongeren Gino Maes, Dirk Sanders, Dirk Hinderyckx en Bernard Verheecke vervolledigde de kleinschalige kern.
Club op 1, Anderlecht op 2. Liefst drie seizoenen na elkaar. Ziedaar de erfenis van Ernst Happel.
De voetballer Ernst Happel, een filmster in het naoorlogse Wenen
Wie was de voetballer Ernst Happel? Een speler van wereldformaat die zich tussen 1947 en 1957 als speler van Rapid Wenen op het niveau bevond van Fritz Walter, Ferenc Puskas en Alfredo di Stefano. En die vanuit zijn positie – centrale verdediger – het voetbal ook als speler heeft vernieuwd.
Wenen na de Tweede Wereldoorlog. De Oostenrijkse hoofdstad bevond zich in een neerslachtige stemming die echter gaandeweg veranderde dankzij het voetbal, de talloze derby’s en de als een filmster gevierde…Happel.
In de geschiedenis van de traditievereniging Rapid Wien beschouwt 15 november 1950 als de belangrijkste datum: in de jubilieummatch van Rapid tegen de Braziliaanse topclub Atletico Mineiro (3-0) zagen 61.000 jubelende fans hoe libero Ernst Happel het spel verdeelde en de buitenspelval regelde. De Weense pers schreef lyrisch over het Braziliaanse wonder, doelend op het nieuwe systeem van…Rapid. In de zomer van 1949 reisde het groen-witte gezelschap af naar Brazilië.
Goddelijke voetballer, onverbeterlijke individualist
Trainer Pesser brak zich het hoofd over…Ernst Happel: “Een goddelijke voetballer maar ook een onverbeterlijke individualist.” Tijdens de lange overtocht was de immer in het brandpunt staande vedette – hij werd overal bejubeld – het gespreksthema bij uitstek: men wist niet meer wat met hem aan te vangen. In Brazilië ontdekte men de defensie nieuwe stijl: vier verdedigers op één lijn, met een centrale opbouwer die het spel dirigeert, het intellect bezit om ‘buitenspel’ te openen en weinig looparbeid verricht. Pesser zag het licht en plaatste meteen Happel op deze positie: beweeglijk én in staat tot de creatie van de man-meer-situatie op het middenveld. De ‘opbouwende libero’ was geboren, van het stroeve 3-2-5 naar het flexibele 4-2-4. Happel schreef met brio dit nieuwe verhaal: in zeventig wedstrijden van de jaargang 1950-’51 – waaronder veel prestigieuze internationale oefenduels – leed men slechts één nederlaag. Drie kampioenschapsschalen in vier seizoenen en telkens een honderdklapper aan doelpunten. Rapid verwierf faam als beste continentale clubelftal, won in 1951 de Zentropacup – een voorloper van de Europa Cup – en veegde in 1953 de Engelse kampioen Arsenal met 6-1 van het veld in…Brugge, op de Klokke, tijdens een paastoernooi.
Voetbal als theaterstuk, de speler als acteur
Wenen is een stad van toneelspelers, en men beschouwde er in die tijd het voetbal als een ‘theaterstuk en de speler als acteur’. Ernst Happel, de beste libero van Europa leed echter aan lichtzinnigheid: hij trapte treiterig terug op de eigen keeper; stopte de bal met zijn achterwerk; provoceerde lachend het publiek en tartte de scheidsrechter. Oostenrijk trok als topfavoriet naar de halve finale van de Wereldbeker 1954 maar het sluwe West-Duitsland strafte de overbodige risico’s van de ongedisciplineerde Happel ongenadig af. Hij ontvluchtte de kritiek van het publiek en ruilde Wenen voor Parijs. Bij Racing knoopte hij contacten aan met de Franse filmtoppers en flirtte zelfs even met de Italiaanse diva Gina Lollobrigida. Zijn bijnaam was niet voor niets Aschyl, naar de amoureuze held uit een populaire…Turkse liefdesprent. Het waren de ‘roaring fifties’. Happel bewonderde Hollywood en Frank Sinatra en gedroeg zich als de ‘angry young man’ die na middernacht alleen champagne dronk. Hij hing overal de clown uit en ging in Montevideo na een zege op Penarol voor één nacht de nor in wegens smaad tegen de politiecommissaris. Tijdens een interland tegen Denemarken spurtte hij bij een 5-1 voorsprong de kleedkamer in om een cola te drinken. In Brussel werden de Rode Duivels mét Rik Coppens in 1951 met 1-8 ingezeept door Happels Wunderteam dat destijds de internationale top drie van het landenvoetbal vormde met wereldkampioen West-Duitsland van Fritz Walter en de Magische Hongaren van Ferenc Puskas.
In de zomer van 1956 koos hij opnieuw voor het chique – ook onder Braziliaanse invloed – groenwitte shirt van Rapid. Voor opnieuw 61.000 uit de bol gaande Rapidfans stuntte Happel met een échte hattrick: twee vrije trappen en een penalty. Rapid denderde in de Europacup over het machtige Real Madrid heen – met Alfredo di Stefano – maar de 3-1 volstond net niet voor de kwalificatie. Het was Happels fraaiste fantasie, hij eindigde het seizoen met een zesde landstitel op twaalf en had als scheppende en artistieke laatste man het voetbal gemoderniseerd. Max Merkel, jarenlang zijn opruimende voorstopper schetste een scherp profiel: “Happel, je bent de slechtste mens van de wereld, maar als voetballer ben je zoals Mozart in de muziek: geniaal!” De verhalen over zijn aparte voetbalhumor zijn legio. In zijn tijd trapte hij strafschoppen binnen met de hiel. Of schoot hij, tot verbijstering van zijn eigen keeper, keihard terug als zijn team gewonnen spel had.
Op San Siro, Bernabeu of Anfield Road: Happel predikte de aanval
Eddy Warrinier zat als kinesist bijna vijf jaar naast Happel op de bank. En omschrijft zijn stijl als volgt: ‘Zijn kracht? De perceptie. Hij hoefde niets te zeggen om iedereen stil te krijgen. Hij leek zeer autoritair, maar was eens het ijs gebroken joviaal in de persoonlijke omgang. Hij trok wel een rechte lijn en zocht altijd het risico van de aanval. Ook in Liverpool, Milaan of Madrid. Hij heeft de ploeg van 1975 tot 1978 echt gekneed. Hij verving zonder mededogen de oude vedetten Pierre Carteus, Luc Sanders, Johnny Thio en Erwin Vandendaele door jonge en ambitieuze spelers. Met als door noodzakelijk principe: een verlengstuk op het veld, een speler die denkt zoals hij. Bij Club Brugge was dat René Vandereycken. De vedette was ontegensprekelijk Birger Jensen. Onze doelman was de enige die hem durfde tegenspreken. Happel liet hem begaan omdat Birger niet te temmen viel. Hij heeft Jensen nooit op het matje geroepen. Happel geloofde heilig in zichzelf. Zijn medisch inzicht was echter zeer beperkt, waardoor op het einde van het seizoen iedereen op zijn tandvlees zat. Hij had veel te danken aan zijn assistent Thieu Bollen. De Limburger las het voetbal goed en stond onvoorwaardelijk achter zijn chef. Die hield er eigenaardige gewoontes op na. Hij liet de op trainingskamp de spelers om zeven uur ’s ochtends opdraven. Zo kon hij om tien uur beginnen kaarten en zijn eerste cognac van de dag drinken.’
Ernst Happel. Birger Jensen. En omgekeerd. De autoritaire coach versus de speelvogel. Al is dit ook een vervorming van de werkelijkheid. Happel gunde Jensen zijn eigenzinnigheid. De contrasten tussen deze sterke karakters typeerden de kracht van het Club Brugge van die tijd. Happel kon naar hartenlust aanvallend pokeren met Club Brugge dankzij de betrouwbaarheid van zijn doelman.
Birger Jensen verdedigde van september 1975 tot mei 1978 het doel in 25 van 27 Europese wedstrijden: twaalf in 1975-’76, zes in 1976-’77, zeven in 1977-’78.Resultaat op Olympia: Tien overwinningen, één nederlaag, één gelijkspel. Drie tegendoelpunten, negen clean sheets. Tegen Olympique Lyon, Ipswich Town, AS Roma, AC Milan, Hamburger Sport Verein, Real Madrid, Panathinaikos Athene, Atletico Madrid, Juventus Turijn. Grasduinend in de verslagen van de kranten uit die tijd stelt men een patroon vast. Op cruciale ogenblikken in de wedstrijd verhinderde Jensen tegendoelpunten door één-tegen-één-situaties in zijn voordeel te beslechten. Hij overwon zijn tegenstanders met reflexen en mentale sterkte. Wie faalde er oog in oog met Jensen? Spitsen van internationale allure: Bertrand (Olympique Lyon), Woods (Ipswich Town), Chiarugi (AC Milan), Raducanu (Steaua Boekarest), Santillana (Real Madrid), Gonios (Panathinaikos), Leivinha (Atletico Madrid), Bettega (Juventus). Ze geraakten steeds met zichzelf in de war als gevolg van de directe strijd met de doelman. Club Brugge greep de tegenstander naar de keel, in de wetenschap dat Jensen opereerde als éérste aanvaller én laatste verdediger.
Birger Jensen: ‘We werden wie we waren dankzij Happel. En hij voelde zich goed bij ons.’
Birger Jensen vertelde me zijn visie op het fenomeen Happel: ‘Onze ploeg uit de topjaren 1975-’78? Helemaal het werk van Happel! Dat was de zijne. Ik weet zeker dat hij bij ons een goed gevoel heeft gehad. Met het bestuur boterde het niet. Bij zijn dood, op 14 november 1992: niemand te zien van Club! Niet netjes! Ik wist het zelf niet en las zijn doodsbericht in de krant. Waarom heeft Club ons niet bij elkaar gebracht en opgeroepen om zijn begrafenis bij te wonen? Met een vliegtuig naar ginder? Een zeer zwak moment! Mij trof het sterk, zelfs al had ik hem meer dan tien jaar niet meer ontmoet. Op televisie merkte je wel dat hij een oude vent was geworden. Ik blijf Happel zeer dankbaar voor wat hij allemaal heeft gedaan voor mij en voor Club. Ik weet zeker: met een andere coach zou dit nooit zijn gelukt. Hij deed het op de eigen, heel aparte wijze: die van hem. Onvoorstelbaar: bijna alles met de bal. Conditietraining, in combinatie met de bal. Dat is de basis van ons succes geweest. En dan zijn norse optreden, dat toch op de een of andere wijze in goede aarde viel bij ons. Hij was geen vervelende, strenge man. Hij dwong respect af en liet ons toch onze vrijheid. Vooral: hij zag het zitten met ons. Anders was hij niet in Brugge gebleven. Hij kreeg aanbiedingen uit alle hoeken van de wereld en toch bleef hij hangen in het nietige Brugge. Een stip op de kaart. Hij bleef bij ons, bij de boeren van Brugge en West-Vlaanderen. Dat betekende dat hij ons wel mocht, dat hij in ons geloofde. Nogmaals: dat elftal was van hem. Hij tilde dat naar een hoger niveau, drukte daar zijn stempel op. Wij werden wie we waren, door de werkwijze van Happel: observeren, sterke trainingsopbouw met veel afwisseling, op zijn vingers fluiten om ons te verbeteren want hij zag meteen wat er scheelde, de tactiek uitstippelen. Al duurde dat nooit lang. Hij vond dat wij op onze durf moesten teren en de tegenstrever in de hoek dienden te duwen. Er werd zo scherp en pittig getraind dat de spelers over elkaar heen rolden, zelfs vochten: Bernard Verheecke en Roger Davies, Julien Cools en René Vander Eycken. Dat gebeurde, maar Happel floot niet af. Volwassenheid, los het zelf op. Ze legden het bij. Nadien bleef dit niet hangen.Hij behandelde ons als een individu. Zelfstandig. Zoek het uit, tot je er bent. Dat stimuleerde hij, zonder woorden. Tegenspraak mocht, hij antwoordde niet. Hij nam ook geen wraak. Altijd ‘Scheisse’ en ‘Kakprofs’. Hij vermocht om iedereen scherp te houden en toch de boel te ontspannen, want voetbal was niet belangrijk. Als wij een ‘pintje pakten’, zagen we hem ook wel eens bezig.’
Successen dankzij de kameraadschap in de kroeg
‘Op maandagavond zaten wij met enkele spelers op café om een kaartje te leggen of wat te babbelen. Stapte hij binnen, dan bestelde hij bij de barman vier glazen water voor ons. Vervolgens wendde hij zich tot enkele willekeurige tooghangers en trakteerde dan op cognac, zichzelf inbegrepen. Zo was hij. We negeerden die watertjes en dronken vier pinten bier. Zonder probleem voor hem. We vertrokken wel vroeger dan hij want voor ons volstond het dat we al de hele week op dat zure hoofd van hem moesten kijken. De stappers van Brugge!’. Ziedaar onze kracht onder Happel. De verstandhouding buiten het veld. Die ploeg bestond écht uit kameraden. Na het stappen gingen wij het uitzweten. Happel legde de basis op het oefenkamp, voor de rest van het seizoen. Veel oefeningen met de bal. Dat gaf ons voordelen, we waren fit. Onze conditie was beter dan die van de concurrentie. Het voortdurende combinatiespel gaf ons ook een voorsprong. We waren topfit en kenden weinig last van blessures, met uitzondering van Raoul. Een zogenaamde ‘schoolmeester’ zou dit niet dulden. Ik heb nadien nooit een trainer van dit niveau gekend.
‘Met de sigaret in de mond lachend op de schouders na de bekerzege’
Die immer onverstoorbare coach liet zich toch twee keer tot andere reacties verleiden. Birger Jensen memoriseerde verder aan dé twee topmomenten van het Happeltijdperk: de twee belangrijkste finales uit de geschiedenis vaClub Brugge: in 1977 tegen Anderlecht (4-3 winst) op de Heizel en in 1978 op Wembley tegen Liverpool (1-0 verlies) op Wembley in 1978, waar hij alles stopte behalve die ene bal: “ Bijna 60.000 mensen op de Heizel, juli 1977. De 4-3 tegen Anderlecht in de Belgische bekerfinale weerspiegelde de krachtsverhoudingen niet. Op voetbalgebied kwam Anderlecht niet aan onze knieën. Dat was de verdienste van onze coach. Na de match bekroop ons een ongekende euforie. Dit hadden we nog nooit gezien. We pakten Ernst Happel gewoon vast bij de broek. Hij kon niet meer weg. Hij had zijn sigaret nog in de mond. We stopten hem de beker in handen en hesen hem op onze schouders. ‘Lass mich, lass mich! Weg, weg, weg! Scheisse!’ Hij wilde dit niet, maar hij kon er toch om lachen. We voelden hem van kop tot teen trillen van de spanning. Verbazing alom. De pers schreef: ‘De sfinx lacht.’ De Brugse Spionkop scandeerde: ‘Happel, Happel, Happel!’ Hij ging er zelfs even bij dansen. Anderlecht moest echt plooien voor ons. Het lijdt geen twijfel dat Club de beste ploeg was.
Een jaar later was ons gevoel helaas helemaal anders. In de kleedkamer leek het op een begrafenis. Omdat we zoveel geblesseerden hadden, konden we ons eigen dominante voetbal niet brengen. Dat wisten we vooraf want we geraakten amper aan elf fitte spelers. Happel begreep dat beter dan wie ook. Blijkbaar koesterde hij om die reden geen enkele illusie over Wembley. Hij gedroeg zich veel losser. We waren al de maandag in Londen maar we zagen hem pas op woensdagochtend. Dan wisten we het wel. Hij gaf me na afloop een vriendelijk tikje tegen het hoofd. Ik wist dan dat hij tevreden was over mij maar de nederlaag zat hem dwars. Hij gromde maar wat. We hadden samen onvergetelijke ogenblikken beleefd en samen Club Brugge op de Europese kaart gezet. Het was als een expeditie geweest. Ik stak toen een sigaret op om mijn emoties op orde te krijgen. Daar deed hij niet flauw over. Hij hoestte zelf de hele kleedkamer bij elkaar. Ik dacht hem op het einde toch een beetje te kennen. Ik heb veel in mijn voetballeven van hem geleerd, maar hij bleef toch een rare man.’
Een vrije man die zijn eigen baas wilde zijn
Ernst Happel was een tegenstrijdige en ogenschijnlijk harde man, van weinig woorden. Een pokerface die de eigen ellende verborg. En toch in wezen gevoelig, zich niet altijd raad wetende met de eigen contactarmoede en zijn emoties doorspoelend in het nachtleven. De Clubspelers wisten desondanks: we kunnen steeds bij hem terecht.
Met zijn eigen motto: ‘Ik wil mijn eigen baas zijn. Van niemand afhankelijk. Wanneer ik niet meer vrij zou zijn, dan heb ik geen leven meer.”
De eenzaamheid van de Einzelgänger: dat was het droeve lot van de Weense Weltmeister, het sombere voetbalgenie dat van Club Brugge een Europese topper heeft gemaakt. Typerend voor hem: een week na de 3-0 zege tegen Anderlecht – zijn zesde opeenvolgende thuiszege in de klassieker sinds zijn komst – in november 1978 liet hij Club Brugge achter zich. Met de afscheidswoorden tegen de spelers: ‘Mijne heren, doe zo verder, ik vertrek.’