‘FC Barcelona het imperium’ is zonder twijfel het beste sportboek van 2021. Brandend actueel bovendien, na het vertrek van Lionel Messi en de terugkeer van voorzitter Joan Laporte, die Barça een nieuwe toekomst moet bezorgen. De Britse journalist Simon Kuper, die in Nederland opgroeide en in de ban van Johan Cruijff geraakte, zette een indrukwekkend portret van de Catalaanse grootmacht neer. ‘Een geweldig geschreven geschiedenis van de beste voetbalclub ter wereld’, aldus ex-Barça-speler Gary Lineker. De Witte Duivel heeft het genoegen u de inleiding van het boek aan te bieden. Het zou ons verbazen als u niet verder zou willen lezen. U kan het boek overigens bestellen op de site van dewitteduivel.com.
EEN KENNISMAKING MET BARçA
Ik begrijp inmiddels dat ik met het onderzoek voor dit boek begon toen
ik in 1992 als 22-jarige in een kapot colbert Camp Nou binnenwandelde.
Met een budget van 5000 pond en een typemachine in mijn rugzak,
waarop ik mijn eerste boek schreef, Football Against the Enemy [in het Ne-
derlands verschenen onder de titel Voetbal als oorlog, vert.], reisde ik de we-
reld rond. Ik verbleef in Hostal Kabul op het van de zakkenrollers weme-
lende Plaça Reial, spaarde geld uit door mijn lunch over te slaan en elke
avond te dineren met falafel van de straatverkoper. Barcelona, dat lang als
een sjofele, achtergebleven provinciestad had gegolden, was voor de Olym-
pische Spelen die het die zomer had georganiseerd geheel op de schop ge-
gaan. Ik had nooit geweten dat het zo’n mooie stad was. Ik speelde potjes
slecht schaak in de zon op het terras van de Kasparo-bar en besloot dat ik
hier op een dag terug wilde komen.
Ik was naar de stad afgereisd vanwege mijn fascinatie voor de plaatselijke
voetbalclub. Omdat ik ben opgegroeid in Nederland (wat her en der in dit
boek zal doorschemeren) was Johan Cruijff, die in 1973 als speler naar Bar-
celona was gekomen, mijn jeugdidool. In 1992 werd hij hoofdtrainer en
geestelijk leider van de club. Cruijff was zowel een geweldige voetballer als
een groot denker over voetbal, als ware hij de gloeilamp en Edison ineen.
Hij is de aartsvader van Barcelona’s stijl, die een zinderende mengeling is
van één keer raken, druk zetten en voortdurend aanvallen. Ik zal in dit
boek betogen dat hij niets minder is dan de aartsvader van het moderne
voetbal.
Op een dag in 1992 toog ik met de metro naar Camp Nou in de hoop
hem te kunnen interviewen voor Voetbal als oorlog. Ana, de vriendelijke
pr-medewerker, stelde na een blik op mijn twijfelachtige journalistieke re-
ferenties en gescheurd colbertje een interview voor met de wat oudere eer-
ste vicevoorzitter van de club, Nicolau Casaus. Inmiddels vermoed ik dat
hij beziggehouden moest worden. Ana liet me weten dat hij geen Engels
sprak, maar toen ik voor zijn kantoor wachtte, hoorde ik hem een aantal
keer het woord ‘siddown’ herhalen, dat hij uitsprak met een Amerikaans
accent. Ik kreeg de indruk dat hij dat voor mij oefende. Toen ik zijn kan-
toor betrad, zat hij een dikke sigaar te roken. Ik vroeg hem of het motto
van de club – més que un club, ‘meer dan een club’ – verwees naar de poli-
tieke betekenis die FC Barcelona in Spanje had. Casaus antwoordde in het
Spaans dat dat niet het geval was. Hij zei dat de supporters van Barça aller-
lei verschillende politieke en religieuze overtuigingen aanhingen. Waar-
om dan dat motto? ‘Het barcelonisme is een krachtige passie,’ luidde zijn
vage antwoord. De politiek leek een te heet hangijzer voor hem. Ik wist
toen nog niet dat hij door het regime van Franco als een Catalaans activist
was aangemerkt en, nadat hij aanvankelijk ter dood was veroordeeld, vijf
jaar in de gevangenis had gezeten.
Ik bedelde bij Ana om een interview met Cruijff, maar ze scheepte me af
met zijn assistent, Tonny Bruins Slot. Ik was stiekem opgelucht: de ge-
dachte aan een ontmoeting met mijn held was overweldigend.
In 1992 was de voetbalwereld een stuk intiemer dan tegenwoordig. In die
periode vonden de trainingen van Barça plaats op een veld naast Camp Nou.
Op een ochtend mocht ik voor het begin van de training op een stoel voor de
kleedkamer wachten op Bruins Slot. Ik had, geloof ik, tot op dat moment in
mijn leven slechts één profvoetballer ontmoet. Michael Laudrup kwam de
kleedkamer uit, en zag me zitten. Daarna kwam Cruijff tevoorschijn, met
een voetbal in zijn armen, en liep in hoog tempo door. (‘Als ze bij mij nor-
maal timen, zijn ze altijd net iets te laat.’) Hij babbelde tegelijk met een spe-
lersbegeleider en een Colombiaanse journalist die hoopte op een audiëntie.
Het was een prachtige ochtend, hij stond op het punt een training te geven
aan de Europese kampioenen, en hij wilde de knaap in het gescheurde jasje
in zijn vreugde laten delen. Ik weet vrij zeker dat hij me van een meter of
twee aankeek, maar tegen de tijd dat ik in het Nederlands hallo had kunnen
prevelen, was hij alweer vertrokken. Toen Bruins Slot de kleedkamer uit
kwam, vroeg hij hoeveel tijd ik nodig had. Hij moest gauw weer naar de trai-
ning. Twintig minuten, zei ik.
Bruins Slot kwam net als Cruijff duidelijk uit het Amsterdamse arbei-
dersmilieu. Hij nam me mee naar een foyer, gaf me zwarte koffie in een
papieren beker, speurde de foyer af op zoek naar een asbak, gebruikte daar
ten slotte een tweede papieren bekertje voor en vergastte me op een twee
uur durende uiteenzetting over voetbal. Hij heeft zich die dag niet meer op
de training laten zien. ‘We hebben een copyright, een patent,’ zei hij. ‘Er is
er maar een die de finishing touch heeft.’
Cruijff schiep het grote Barça. Hij heeft, zoals zijn pupil Guardiola het
omschreef, de kathedraal gebouwd. En meer dan dat, Cruijff is misschien
wel de schepper van het moderne voetbal. Hij is de Freud of de Gaudí van
het spel, de meest interessante, originele en ergerniswekkende man uit de
voetbalgeschiedenis. De kathedraal van Barcelona is later gerenoveerd
door Guardiola, en geperfectioneerd door Messi, waarna het verval inzette.
Messi is de andere persoon die me tot het schrijven van dit boek heeft
aangezet. Ik heb altijd al willen doorgronden hoe hij doet wat hij doet.
Toen ik bij Barça begon rond te snuffelen werd mijn interesse voor een
ander aspect aangewakkerd: zijn macht. De zwijgzame Argentijn mag dan
Cruijffs tegenpool lijken, in werkelijkheid heeft hij de rol van het invloed-
rijkste individu binnen de club van de Nederlander overgenomen. De bui-
tenwacht heeft zijn uitdrukkingsloze blik en zijn zwijgzaamheid in het
openbaar jarenlang ten onrechte als een gebrek aan persoonlijkheid be-
schouwd. De mensen bij Barça wisten toen allang dat hij een dominante
figuur was die anderen angst inboezemde. FC Barcelona is in de loop der
tijd FC Messi geworden.
Dat zou weleens slecht kunnen aflopen. Het onheil bleek zich tijdens
mijn onderzoek in Barcelona te voltrekken. Ik was er voor het eerst naar-
toe gegaan in 1992, vlak voor het begin van de hoogtijdagen, en ik rondde
af op het moment dat ze ogenschijnlijk ten einde waren, in 2021, toen Mes-
si 34 jaar was. Het voelde een beetje alsof ik een boek schreef over Rome in
400 na Christus, toen de barbaren al binnen de poorten waren. Ik begon
mijn onderzoek met het idee dat ik een verklaring wilde vinden voor Bar-
ça’s succesvolle opmars, wat me is gelukt, maar ik heb tegelijk ook de neer-
gang en het verval geboekstaafd.
In de jaren na 1992 leerde ik Barcelona kennen omdat ik er als journalist
geregeld kwam voor een reportage. Hoewel je op middelbare leeftijd wel-
iswaar na de lunch in slaap valt, biedt die leeftijd ook voordelen: je hebt
inmiddels een netwerk en een archief opgebouwd en weet veranderingen
beter te duiden. Ik schrijf dit boek in mijn kantoor in Parijs naast een kast
waarin meer dan tweehonderd opschrijfboekjes staan die al het materiaal
bevatten dat ik sinds 1998 heb verzameld. Er staan interviews in met Bar-
ça-spelers en -trainers uit heden en verleden, onder wie Rivaldo, Lilian
Thuram, Neymar en Gerard Piqué, en dat van mijn enige ontmoeting met
Cruijff, tijdens een genoeglijke avond in 2000, in de woonkamer van zijn
villa (waarna we ernstig gebrouilleerd zijn geraakt).
In 2008 mocht ik zelfs in Camp Nou voetballen. Ik had de sportverslag-
gevingsprijs gewonnen die Barcelona jaarlijks uitreikt, en de mannen van
de tv-zender van de club wilden me filmen terwijl ik in mijn gewone klof-
fie op het veld een balletje trapte. Toen ik het gras op rende, bleek dat zo
dik, kort en volmaakt te zijn dat ik begon te lachen. Het veld heeft de maxi-
maal toegestane afmetingen om ruimte te creëren voor de aanvallen van
Barça, waardoor ik het gevoel kreeg over een groot gazon te dartelen. Er
was zelfs een handvol toeschouwers: tientallen toeristen die de Barça-
rondleiding volgden.
Toen ik daar zo ronddribbelde probeerde ik me voor te stellen hoe het
zou zijn om hier een wedstrijd te spelen. Terwijl ik opkeek naar de tribu-
nes van Europa’s grootste stadion, dacht ik: dit voelt merkwaardig vertrouwd.
Als je de indrukwekkende entourage wegdenkt, hou je gewoon
een voetbalveld over dat lijkt op al die andere waar je op gespeeld hebt. Dat
moet voor menig debutant in de afgelopen decennia een geruststellende
gedachte zijn geweest.
Ter hoogte van de middencirkel was het bijna mogelijk te vergeten dat er
mensen keken, maar toen ik over de flank dribbelde, was ik me van de aan-
wezigheid van de toeristen zeer pijnlijk bewust. Je staat daar oog in oog
met het publiek. Een speler op de vleugel bevindt zich dichter bij de toe-
schouwers dan bij de actie vlak voor de goal. Ik kon individuele gezichten
onderscheiden. Het was mogelijk om je, weliswaar kortstondig, met deze
of gene op de tribune verbonden te voelen.
Ik schoot een paar keer op het lege doel, en elke keer dat de bal erin ging,
juichten de toeschouwers ironisch. God mag weten wat zij dachten dat er
aan de hand was.
Toen ik de bal bij de cornervlag neerlegde en opkeek naar de goal, kon ik
het gehele stadion overzien. Het was een theatraal moment: gedurende
een seconde of twee lag het spel aan mijn voeten en had ik het gevoel een
acteur te zijn die ten overstaan van een publiek zijn rol vertolkt. Later zou
een psycholoog van Barça me uitleggen dat topvoetballers zich voor dit
soort indrukken kunnen afsluiten. Tijdens een wedstrijd horen ze wel de
aanwijzingen die hun ploeggenoten naar hen roepen, maar niet het ge-
zang van de fans.
Mijn laatste drijfveer om aan dit boek te beginnen kwam tijdens een be-
zoek aan Barcelona in 2019. Toen ik naar de stad was afgereisd om onder-
zoek te doen voor een artikel voor mijn krant, de Financial Times, viel
mijn komst toevalligerwijze samen met de dag waarop de club hun sport-
verslaggevingsprijs uitreikte. Bestuursleden van de club stonden erop dat
ik de prijsuitreiking zou bijwonen en daarna met hen zou lunchen. Uit-
eindelijk zat ik uren aan een tafel in een hoek van Camp Nou wijn te drin-
ken en te praten met voorzitter Josep Maria Bartomeu en diverse andere
directius (letterlijk ‘directeuren’, maar in feite eerder een soort adviseurs
van de voorzitter). Dat was het moment waarop ik besefte dat Barça me als
een soort clublid beschouwde. De persafdeling regelde monter interviews
voor me met Bartomeu, de toenmalige hoofdtrainer Ernesto Valverde en
veel gewone werknemers: artsen, data-analisten en brand managers.
Het lastigste aspect van voetbalverslaggeving is het regelen van toegang.
In de periode dat ik met het schrijven van dit boek begon, vroeg ik bij een
Nederlandse eerstedivisionist een interview aan met een jeugdtrainer:
hoorde niets – belde en mailde me wekenlang een slag in de rondte om
mijn verzoek kracht bij te zetten en werd uiteindelijk afgewezen. De mees-
te grote clubs bieden journalisten tegenwoordig niets meer dan een plekje
op een persconferentie waar ze mogen luisteren naar een trainer die zijn
eigen gelijk bevestigt, af en toe wat ‘briefings’ die off the record moeten
blijven, en eens in de zoveel maanden een ‘gesprekje’ van een kwartier met
een speler die vastbesloten is zo min mogelijk te zeggen.
Nadat ik mijn stuk in de krant had gepubliceerd, dacht ik: er valt zo veel
meer te zeggen. Ik wilde Cruijff en Messi begrijpen als mensen, niet als
halfgoden. En ik wilde onderzoek doen naar Barcelona, niet als droom-
club maar als werkgever. Dit is een club die bestaat uit feilbare mensen die
dagelijks naar hun werk gaan en met elkaar kibbelen, dingen proberen en
fouten maken, en uiteindelijk iets hebben geschapen wat zowel Catalaans
als internationaal is, geweldig en gebrekkig, contemporain en eeuwig. Hoe
ziet een normale werkdag op de Barça-burelen eruit? Wie zijn de mensen
die de club runnen? Hoeveel macht hebben ze werkelijk over de spelers?
Hoe gaat Barça om met talent? Hoe leven de spelers? Wat zouden ze moe-
ten eten, en kan iemand ze zover krijgen dat ook te doen?
Ik informeerde bij mijn contactpersonen binnen de club of ze mee wilden
werken aan de totstandkoming van een boek. Dat wilden ze. Niemand bij
Barça heeft zich toen of op enig ander moment bemoeid met wat ik schreef.
Er zijn voor het schrijven van dit boek geen tegenprestaties verleend.
1 Vanaf het voorjaar van 2019 tot een laatste, voor de poorten van de pan-
2 demie weggesleept bliksembezoek in september 2020 heb ik Barcelona re-
3 gelmatig bezocht om onderzoek te doen. Ik heb mijn kromme Spaans bij-
4 gespijkerd, werd onderdeel van het Airbnb-probleem dat de stad teistert
5 en leerde mezelf aan om rond drie uur ’s middags te gaan lunchen. (Ik heb
6 dit keer geen maaltijd overgeslagen.) Mijn dagelijkse werk bij de Financial
7 Times bestaat uit het schrijven van een sociaal-politieke column. Het was
8 heel plezierig om van het coronavirus, klimaatverandering, Trump en
9 Brexit over te schakelen naar het schrijven over het mooiste wat de mens
10 heeft voortgebracht. Vroeger vreesde ik dat voetbal als onderwerp onder-
1 geschikt was aan de politiek. Die zorg heb ik niet meer.
2 Ik heb het in Parijs goed naar mijn zin, maar ik zou subiet naar Barcelo-
3 na verhuizen als mijn gezin me daar toestemming voor zou geven. De wij-
4 ken El Born of Gràcia, of de smalle straatjes van de lagergelegen delen van
5 de Tibidabo-heuvel, of nabijgelegen kustplaatsen als Gavà Mar en Sitges
6 belichamen de Europese droom: die perfecte mix van eten, schoonheid,
7 een fijn klimaat, rijkdom, een behapbaar tempo, vriendelijkheid, bergen
8 en zee.
9 Voorafgaand aan elk bezoek stuurde ik de persafdeling een lijst met inter-
20 viewverzoeken. Interviews met spelers van het eerste elftal bleken het moei-
1 lijkst te regelen. Soms kost het zelfs de club moeite hen rechtstreeks te bena-
2 deren en wordt de speler in kwestie afgeschermd door diens zaakwaarnemer
3 of persvoorlichter of een ander persoon uit zijn entourage. Ik heb drie club-
4 voorzitters geïnterviewd (van wie er eentje net uit de gevangenis was vrijge-
5 laten) en middenvelder Frenkie de Jong, maar het leerzaamst waren mijn
6 gesprekken met tientallen gewone werknemers van de club: van voedings-
7 deskundigen tot video-analisten tot socialmedia-experts. Velen leken ver-
8 guld met de kans uit te leggen waar ze hun dagelijks leven mee vulden, of dat
9 nu het trainen van kinderen was, het begeleiden van het nieuwe prof-vrou-
30 wenelftal of het bestieren van een filiaal van de club in een ver weg gelegen
1 metropool. De club gaf in de meeste gevallen geen toestemming de namen
2 van de geïnterviewden af te drukken. Het boek is een door mij verklankte
3 weergave van hun woorden. Kortom, hoewel ik toegang had tot de spelers,
4 heb ik meer gesprekken gevoerd met de mensen die zich bezighouden met
5 de dagelijkse werkzaamheden op de club.
6 Ik heb daarbij voortdurend geprobeerd deze parochiale Catalaanse
7 werkplek in een globale context te plaatsen. Hoe verhoudt de club Barce-
8 lona zich tot de stad Barcelona? Hoe heeft Barça zichzelf in dertig jaar tijd
een kennismaking met barça 31
van een Catalaanse tot een Europese tot een mondiale club getransfor- 1
meerd? Wat is er onderweg opgepikt en verloren gegaan? Hoe heeft Barce- 2
lona de misschien wel beste jeugdopleiding en de misschien wel beste 3
ploeg ooit gecreëerd, en hoe kan dit weer in verval zijn geraakt? Waarom 4
wordt de modernste variant van het cruijffiaanse voetbal niet in Barcelona 5
maar in Manchester en München gespeeld? 6
Ik ontdekte dat men bij de Barça Innovation Hub, een soort interne 7
denktank die in 2017 in alle stilte is opgericht, precies dezelfde vragen stel- 8
- De taak van de Hub is het voetbal opnieuw uit te vinden. De medewer- 9
kers denken over alle facetten van het spel na, van virtual reality tot rode- 10
bietensap. Ze gaven tegenover mij toe dat ze niet wisten hoe voetbal in 1
elkaar zat (dat weet niemand) maar dat ze in elk geval begonnen in te zien 2
welke vragen ze moesten stellen om daarachter te komen. Barça’s urgente 3
pogingen om te begrijpen waarom ze precies deden wat ze deden – iets wat 4
ze in de goede tijden zowat voor kennisgeving aannamen – maakte mijn 5
speurtocht, in elk geval voor mij, alleen maar interessanter. 6
Diverse interviews werden afgesloten met pre-covid-omhelzingen. José 7
Mourinho, zelf oud-werknemer van Barça, zei een keer spottend: ‘Bij Bar- 8
celona willen ze je graag doen geloven dat er uitsluitend leuke, aardige, 9
vriendelijke mensen uit een perfecte wereld rondlopen.’1 Hoewel het klopt 20
dat de glimlachen bij Barcelona oceanen kunnen verbergen, is het mijn 1
ervaring (en ik hoop dat ik hierin niet naïef ben) dat mensen hier daad- 2
werkelijk hartelijk of op z’n minst vriendelijk zijn. Ze bejegenen me al bij- 3
na dertig jaar hartelijk, en bij mensen uit de voetballerij hanteer ik de stel- 4
regel dat als ze zelfs aardig zijn voor journalisten, ze waarschijnlijk aardig 5
zijn voor iedereen. 6
Voetbal in Barcelona bleek op een heerlijke manier vervlochten met 7
eten. De mensen van Barça gebruiken daadwerkelijk wijnglazen en suiker- 8
zakjes om spelsituaties uit te leggen. Gedurende een vier uur durende 9
lunch met paella en witte rioja gebruikte Albert Capellas, oud-coördina- 30
tor van La Masia, Barcelona’s jeugdopleiding, en nu trainer van het Deen- 1
se voetbalelftal onder 21, een peperstrooier, een zoutvaatje en een fles olijf- 2
olie om eerst een middenveld na te bootsen en daarna om me te leren hoe 3
je pa amb tomàquet maakt, de klassiek Catalaanse delicatesse die bestaat 4
uit met tomaten ingewreven brood. Capellas groeide uit tot een van mijn 5
beste informanten, en niet alleen op het gebied van eten. 6
Ik ben me er altijd van bewust gebleven dat vele uitmuntende schrijvers 7
en documentairemakers uit alle uithoeken van de wereld mij zijn voorge-
1 gaan in het portretteren van de club. Ik heb een groot deel van de lock-
2 down die in het voor- en najaar van 2020 in Parijs van kracht was, besteed
3 aan het bestuderen van hun werk.
4 Het risico te worden verleid door een beroemd instituut ligt altijd op de
5 loer, maar ik heb geprobeerd die verleiding te weerstaan. Dit boek is geen
officieel verslag. Het is mijn visie op Barça: over het algemeen bewonde-
rend, vaak kritisch, altijd nieuwsgierig en, naar ik hoop, zonder illusies.
Het gaat grotendeels over Barcelona als reguliere werkgever. Maar het
gaat ook over uitzonderlijk talent: Cruijff, Messi en de jonge vleugelspeler
die vier privékoks achter elkaar ontsloeg. De spanning tussen het alledaagse en het uitzonderlijke is wat Barça totBarça maakt.