donderdag, december 26

Union keert vanavond terug in Europa

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Union St.-Gillis ontvangt vanavond in Leuven Rangers in de voorronde van de Champions League. De club uit het Dudenpark speelde meer dan een halve eeuw geleden al eens een Europese bekerfinale. Het verhaal van Union.

Royale Union Saint-Gilloise was een grootmacht uit onze vooroorlogse voetbalgeschiedenis, maar verzeilde nadien 48 jaar in de lagere regionen. De terugkeer bij de elite dit seizoen zou meteen een twaalfde landstitel, de eerste in 87 jaar, kunnen opleveren. Uniek in het moderne voetbal. Een voetbalsprookje, ook al zit er een zwart randje aan het eclatante succes van de geel-blauwe club uit het Dudenpark.

 

Union werd op 1 november 1897 opgericht en werd in 1901 kampioen van de provincie Brabant. Van dan af ging het erg snel: in 1904 werd een eerste landstitel behaald en in 1910 waren er dat al zes. De Brusselse club maakte ook internationaal furore. In Parijs werd, in een echte exhibitiewedstrijd, de Cercle Athlétique de Paris tureluurs gespeeld: 1-6. Een dag later kreeg het Franse nationale team klop (1-3). Union won vier keer de Challenge International du Nord, een soort Champions League uit de begintijden van het voetbal waaraan de kampioenen van België, Zwitserland, Nederland, Frankrijk en de beste amateurploeg van Engeland deelnamen.

Roger Piérard en Louis Van Hege werden ingelijfd door Milan. Piero Pirelli, de eigenaar van een rubberfabriek zag door de komst van de fiets zijn omzet de hoogte ingaan en wilde het Italiaanse voetbal gaan domineren. Van Hege werd door de Italiaanse sportpers uitgeroepen tot de eerste vedette van het calcio. Zijn bijnaam was ‘Il Pallido Saettante’, ‘de dartelende bleke’.

Union was de eerste echte topclub uit ons voetbal. In het seizoen 1908-1909 werden alle competitiewedstrijden (22) zonder nederlaag afgewerkt. Het doelsaldo bedroeg 101-13. Nadien namen de Brugse ploegen, Cercle en Club, de fakkel over. Het duurde tot 1913 vooraleer de landskroon naar de Brusselse club terugkeerde.

Niet iedereen was gelukkig met het feit dat Union opnieuw aan de top stond. Op de algemene vergadering van de voetbalbond werd beslist dat ‘een beroepsspeler geen deel mocht uitmaken van een amateurclub’. Met die maatregel werd vooral Union, dat zijn spelers rijkelijk vergoedde, geviseerd. Negen spelers werden op een lijst van beroepsspelers gezet en die speelden bijna allemaal bij Union. De maatregel had voor gevolg dat een aantal clubs punten verloor voor het opstellen van die beroepsspelers, waardoor Union de titel zou verliezen aan Daring, de grote buur en rivaal.

Een zekere Wanthez, de vertegenwoordiger van Daring, nam het woord: ‘Daring wil geen titel die het niet gewonnen heeft’, zei hij. ‘Union heeft op loyale en onbesproken wijze de titel gewonnen op het veld.’ Met 86 tegen 55 stemmen en acht onthoudingen besloot de vergadering de uitslagen niet te veranderen. Union bleef kampioen.

Wereldoorlog I stopte de zegereeks van de Brusselse club. Na de wereldbrand stond Union weer aan de top. Toen de Rode Duivels in 1920 in Antwerpen olympisch kampioen werden, telde het team maar liefst vijf spelers van Union: Robert Coppée, Emiel Hanse, Musch, Louis Van Hege en Oscar Verbeeck.

Zwanze derby

In 1931 stond Union met één been in tweede klasse. Het werd slechts van degradatie gered omdat het een beter doelgemiddelde had dan Montegnée. Dat was het sein voor voorzitter Joseph Mariën om de spelersgroep drastisch te verjongen. Met succes. Union werd drie jaar op rij kampioen en bleef zestig wedstrijden op rij ongeslagen: het verloor op kerstdag 1932 van Beerschot (0-4) en leed zijn volgende nederlaag pas op 10 februari 1935 bij Daring (2-0): 5400 speelminuten later.

Union had nochtans geen buitengewoon goed elftal. Alleen spelverdeler Jacques Van Caelenberghe stond hoog aangeschreven. Het team moest het hebben van zijn teamspirit, een geweldige fysieke conditie, automatismen en totale overgave. De club stond vooral bekend voor haar legendarische ‘laatste kwartier’. ‘Komaan gasten! Het laatste kwartier! Alles geven wat ge nog in uw lijf hebt’, zo jutten de spelers mekaar op om een wenkende nederlaag te voorkomen. Na het laatste fluitsignaal konden de fans keer na keer het clublied ‘C’est l’Union qui sourit’ (het is Union dat lacht) inzetten.

‘Union soixante’ werd een begrip. De club won tussen beide wereldoorlogen in zes landstitels. Alleen Beerschot deed beter (7). De grote rivaal was echter Daring, de Brusselse volksclub bij uitstek. Het mondaine Union was de club van de Belgische ‘beau monde’. Bij de inhuldiging van het stadion, met de fraaie art deco-voorgevel, in het Dudenpark was prins Karel aanwezig.

De rivaliteit tussen beide clubs werd zelfs op het toneel vertolkt. ‘Bossemans en Coppenolle’ werd een klassieker, die door bijna elk toneelgezelschap in het land wel eens werd opgevoerd. De première van het stuk van Paul Van Stalle en Joris d’Hansewyck had plaats in februari 1938 en deed niet alleen maandenlang het Théâtre du Vaudeville in Brussel, maar ook een theater in Parijs vollopen.

Deze humoristische Romeo en Juliette in ‘Brussels Vloms’ draait om twee vrienden: François Bossemans en Auguste Coppenolle, waarvan de kinderen met elkaar verloofd werden. Er ontstaat een vete tussen beide families op het moment dat de zoon van Bossemans zijn debuut zou maken in het eerste elftal van Union. Dat gaat echt te ver voor de Coppenolles. Daring-Union heet van dan af ‘le derby de la Zwanze’ (de Zwanze derby).

Congolese onafhankelijkheidsstrijd

De nederlaag uit 1935 tegen Daring was overigens het begin van de neergang van Union. Dat seizoen werd nog de titel gevierd, maar het was de laatste uit de rij. De club zakte de volgende jaren steeds dieper weg in het klassement. Union was, samen met Antwerp, de enige ploeg die nooit uit de hoogste klasse was gedegradeerd, maar in 1949 was het zover.

Na twee jaar keerde de formatie van ‘La Butte’ (de Franse naam van het stadion) bij de elite terug, maar in 1963 volgde een nieuwe tuimeling naar tweede klasse. Union stond meteen terug bij de elite, maar in 1965 ging het alweer mis. Het voetbal veranderde snel, maar Union bleef als vanouds werken. Dat had in de jaren dertig immers succes opgeleverd.

Anderlecht werd de leidende club in het Brusselse en nationaal, terwijl Union de schulden opstapelde. De situatie was zo dramatisch dat er zelfs stemmen opgingen om met Daring te fusioneren. ‘Een aristocraat die van het verleden leeft’, heette het. Het was jaar na jaar knokken voor lijfsbehoud. Met Guy Thys als trainer lukte dat vier jaar op rij, maar de vijfde keer liep het fout af. In de zomer van 1973 won FC Diest op de laatste speeldag in het Dudenpark (0-1) en sprong over Union, dat pas bijna een halve eeuw later op het hoogste niveau terugkeerde.

In de naoorlogse periode was Union een meeloper in het Belgisch voetbal. De club behield internationaal echter zijn reputatie. De toenmalige Belgische recordkampioen werd door Uefa uitgenodigd voor een galawedstrijd tegen Frankrijk bij de stichting van de Europese Voetbalunie in de jaren ’50 en om deel te nemen aan de eerste Europese bekers. De Brusselaars traden tussen 1958 en 1962 vijf keer aan in de Jaarbeursstedenbeker en het was de eerste Belgische club die Europees scoorde: Union schakelde clubs als Leipzig, AS Roma en Olympique Marseille uit. In 1960 werd zelfs de halve finale van de Jaarbeursstedenbeker bereikt, maar verloren van Birmingham City.

De Europese deelnames kostten de club handen vol geld en dat was er niet. Union moest zijn laatste sterspeler, Paul Van den Berg (bijgenaamd ‘de Bleke Artiest’) naar Standard (later Anderlecht) laten vertrekken. De boekhouding kleurde desondanks donkerrood en dat veranderde niet met de komst van de nieuwe voorzitter: Charles Vanden Borre, ja, die Vanden Borre. De club kwam nog alleen op de voorpagina’s terecht nadat een vriendschappelijke wedstrijd in Congo in 1958 uitdraaide op de eerste rellen van de onafhankelijkheidsstrijd, aldus de Brusselse voetbalhistoricus Kurt Deswert.

Goksyndicaat

In eigen land ging het van kwaad naar erger. De club met stamnummer 10 degradeerde vier keer uit eerste klasse en voetbalde tussen 1981 en 1983 zelfs in vierde afdeling. Union was van bij de geboorte een omnisportclub en dat leverde toch nog wat sportieve succesjes op. Gaston Reiff klopte de legendarische Emil Zatopek, ‘de Tsjechische locomotief’, en won goud in de finale van de 5.000 meter op de Olympische Spelen van Londen in 1948. Eddy Terrace werd topschutter van het EK basketbal van 1957 in Sofia en loodste België naar een vierde plaats. In de wedstrijd tegen Albanië (90-48) maakte hij maar liefst 63 punten.

Het voetbal moest echter de kassa vullen en dat werd een steeds groter probleem. In 1968 werd de club een eerste keer gered door een zekere Paul Van den Boeynants. PVDB was een echte Unionist, een voetbaltalent dat als 16-jarige bij de invallers speelde. Trop was echter te veel en hij liet het voetbal vallen voor de slagerij van zijn vader en stapte later in de politiek.

Midden jaren ’70 stopte zakenman Ghislain Bayet tientallen miljoenen franken in de club en lokte grote namen als international Jan Verheyen (de vader van Gert) naar het Dudenpark, dat inmiddels herdoopt was tot Stade Joseph Mariën. De ‘club van de miljonairs’ ging in 1976 nu echter echt failliet.

Union keerde terug en nestelde zich decennialang in de tweede klasse. Tot vier jaar geleden de Engelsman Tony Bloom zijn oog op de club liet vallen. Bloom was al eigenaar van Brighton & Hove Albion, dat hij tot verbazing van heel Engeland naar de Premier League loodste.

Bloom laat zich inspireren door het boek ‘Moneyball’ van de Amerikaan Michael Lewis, die furore maakte in het American football door het buikgevoel van de coaches te vervangen door een overvloed aan data.

Bloom is de eigenaar van Starlizard Consultancy, een bedrijf met ruim 160 werknemers en volgens velen het grootste goksyndicaat van Groot-Brittannië. Starlizard noemt zichzelf de beste voorspeller van sportuitslagen in de wereld en beschikt over informatie van tienduizenden voetballers van over heel de wereld en met de algoritmes worden onbekende talenten ontdekt.

Bloom en zijn medewerker Alex Muzio wilden kampioen worden, maar beseften dat hun data niet volstonden om te concurreren met de rijkdom van de clubs van de emir van Abu Dhabi (Manchester City) of de Russische oligarch Roman Abramovich (Chelsea) in de Engelse Premier League. Het duo ging op zoek naar een club in een meer bescheiden voetbalcompetitie. ‘Het moest de juiste club aan de juiste prijs in de juiste plaats zijn’, vertelde Muzio onlangs in The New York Times. België leek hen wel wat. Voetbalclubs genieten hier van heel wat fiscale voordelen en niet EU-spelers kunnen aan de slag met een minimumcontract van tachtigduizend euro per jaar (in Nederland is dat vierhonderdduizend). Meer dan de helft van onze profclubs zijn daardoor in handen van buitenlandse eigenaars. En Brussel was helemaal top: op twee uur stonden de heren met de Eurostar in de hoofdstad van Europa, want verhuizen was niet de bedoeling.

De keuze viel in mei 2018 op Union, een club met een groot verleden in een stad met ruim één miljoen inwoners en slechts één topclub (Anderlecht). Dat er in het oefencomplex geen douches, en volgens sommigen zelfs geen toiletten, waren, deerde hen niet.

Union werd uitgekozen als lab van hun experimentele werkwijze. In mei 2018 werd Bloom hoofdaandeelhouder van de club en Muzio voorzitter. Het eerste doel was binnen de drie jaar naar eerste klasse klimmen. Trainer Marc Grosjean legde hen uit dat hij daarvoor een nieuwe selectie nodig had. De Britten stelden hem een lijst met mogelijke aanwinsten voor, allemaal gekozen op basis van de data van Starlizard. Grosjean was niet onder de indruk en wilde spelers die hij kende. Een maand later stond hij op straat.

Muzio, die nooit gevoetbald heeft en tot hij bij Union belandde nooit in het voetbal gewerkt heeft, vond in de derde klasse in Engeland en Duitsland jongens als Christian Burgess en Denis Undav. Bij de derde poging slaagde hij erin met groots machtsvertoon de titel in 1B (tweede klasse) te bemachtigen: Union werd met Felice Mazzu als nieuwe trainer kampioen met 70 punten uit 28 wedstrijden. Seraing werd tweede met een achterstand van achttien punten.

Franje

Union werd bij de start van het seizoen in de kranten een vogel voor de kat genoemd, maar bleek meteen een sensatie in de hoogste klasse en dat ondanks het op twee na kleinste budget. De Brusselaars werden meteen herfstkampioen (een papieren titel halfweg de competitie) en er gingen stemmen op dat Union de eerste promovendus uit onze voetbalgeschiedenis kon worden die meteen kampioen speelt. Een zogenaamd voetbalsprookje, zoals in 2016 door het Engelse Leicester City geschreven.

De oude tijden lijken in het Dudenpark helemaal terug. Niet alleen zwelgt het stadion in een sfeer van nostalgie en romantiek, maar ook het voetbal zelf doet aan de jaren ’30 denken. Het team van Felice Mazzu geeft achterin met Burgess als baken nauwelijks kansen weg, probeert op het middenveld met de indrukwekkende Deen Casper Nielsen de tegenstander te versmachten en rekent voorin op zijn twee razendsnelle en efficiënte spitsen Dante Vanzeir en Denis Undav. Union laat de bal maar al te graag aan de tegenstander en maakt gebruik van elk moment van concentratieverlies bij de opponent om toe te slaan. Franje en frivoliteiten hoeven niet voor Mazzu.

Een reus die uit zijn slaap ontwaakt, heet het in de pers. Muzio en Bloom hebben dan ook grote plannen. Binnen drie jaar zou er een nieuw stadion worden gebouwd. De keuze voor de locatie viel op Vorst, vrij dicht bij het Dudenpark, en zou zestig miljoen euro kosten.

In een normaal land zou de kans groot zijn dat de nieuwkomer de titel binnenhaalt. In België worden na de reguliere competitie echter de punten – en dus ook de vermoedelijke voorsprong van Union – gehalveerd. De Brusselaars moeten het ook doen met een vrij kleine kern. Geblesseerden en geschorsten (zoals aanvaller Dante Vanzeir na een vuistslag) kunnen de droom in rook doen opgaan.

Union geniet de sympathie van zowat heel het land: als jouw club geen kampioen kan worden, wie wil je het dan het liefst gunnen? Vraag is echter of de eerste kampioen in handen van buitenlandse investeerders een goede zaak zou zijn voor ons voetbal. Dankzij de data en het geld dat verdiend werd aan gokkers.

 

 

 

 

 

Share.

About Author

François Colin (1948) was achtereenvolgens rubriekleider voetbal en chef-sport van Het Nieuwsblad en senior writer van De Standaard. Na zijn pensioen in 2014 was hij tot 2021 columnist van SportVoetbalmagazine. Hij bracht verslag uit van twee Olympische Spelen, tien EK's en negen WK's voetbal en was aanwezig bij ruim driehonderd interlands van de Rode Duivels. Hij is auteur of co-auteur van een vijftiental boeken over de mooiste sport op aarde.

Leave A Reply