vrijdag, maart 29

TOEN MALINOIS BETER WAS DAN ANDERLECHT – RW

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Vandaag, vrijdag 9 augustus 2019, trekt KV Mechelen als medeleider naar Anderlecht. Er is een moment geweest dat KV Mechelen probeerde Anderlecht naar de kroon te steken en daar ook daadwerkelijk in slaagde: iedereen herinnert zich het tijdperk ‘Aad de Mos’ van 1986 tot 1989.

De eerste keer dat Anderlecht en KV Mechelen – toen nog FC Malinois – voor de landstitel streden was in…1946. En ‘de club van geel en rood’ trok aan het langste eind. Louis Volkaerts zette toen de beste wedstrijd uit zijn loopbaan neer. Ik sprak de populaire Mechelse beenhouwer enkele jaren geleden – als laatste overlevende – over de ‘gouden geelrode generatie’ van de jaren veertig van de twintigste eeuw: landskampioen in 1943, 1946 en 1948. De glorieperiode van topschutter Bert De Cleyn, toverende dribbelaar Torke Lemberechts en beukende middenvelder Rik Coppens (niet die van Beerschot dus). Louis Volkaerts vertelt.

‘De openingsmatch van het seizoen 1945-’46 bracht ons naar Beerschot. De eerste ploeg was daar in staking. We wonnen met 1-9 op het Kiel. Iedereen toeterde: ‘Het zijn maar de reserves.’ Tijdens onze eerste vier wedstrijden scoorden we 28 potten. In het hele seizoen zelfs 108! We voetbalden via het toen revolutionaire ‘WM-systeem’: twee mensen op het middenveld, twee insides of ‘binnenspelers’ centraal, een midvoor en twee vleugelspelers. Achteraan twee ‘backs’ en één stopper. Ik stond ‘half rechts’. Het middenveld moest die mannen bevoorraden. Wij voetbalden recht op doel. Dat mogen en kunnen ze vandaag niet meer. Ze trainen uren aan een stuk en ze kunnen slechts met één voet trappen! Alle jongens, komaan hé! Wij trapten allemaal met twee voeten! Torke Lemberechts! Den Torre! Die trapte met twee voeten hé. De tovenaar op de rechtervleugel, maar hij gaf zijn corners ook met links. Die mocht als enige Belg met de ‘Rest van Europa’ tegen Engeland spelen, dat was een jaarlijkse galawedstrijd waar alleen de allerbeste voetballers werden voor uitgenodigd. Geen betere in België. Die had de bal en gleed je voorbij zonder dat je er erg in had. Nu gaat het natuurlijk allemaal tien keer sneller dan in onze tijd. Wij trapten allemaal beter op de bal. Wie is vandaag nog tweevoetig? Niemand! Jongens toch!

We verdienden 800 oude Belgische franken (20 euro)  bij een overwinning. In 1944! Een werkman moest het toen met duizend frank (25 euro) per week doen. En we kregen 25 frank (ongeveer 60 eurocent) per training. Middenstanders deelden geregeld een cadeau uit. Er was ne pjeirenbienhouwer (Mechels voor paardenbeenhouwer) op de Galgenberg. Die beloofde ons friet met biefstuk bij hem thuis. Wij met onze velo na de training naar ginder. Zijn twee nichten dienden op. Goed eten, drank, wijn. Alles! En den Tolle Smits, onze keeper, die dronk veel wijn. Een van ons rakelde het op: “Tolle, ga eens dansen met één van die meisjes.” Daar stond een pick-uppeke. Hij had te diep in het glas gekeken en viel in slaap. We probeerden hem wakker te schudden. Niets hielp: dieje bleef slapen. Torke Lemberechts, een echte pallieter, wilde een grap uithalen: “We leggen hem met zijn hand in een emmer water, dan pist hij hier op het tapijt.” Een van die meisjes had dat gehoord en protesteerde heftig. Den Torre hield niet op: “Als dat niet mag, dan maken we zijne fluppe zwart. Geef ons een doos zwetten blink. En onze bikkelharde verdediger Jules Vandendriessche knoopte met zijn grote handen de knopen zijn broek los. De fluppe van den Tolle hing er maar slapjes bij. En hij bleef maar snurken. Torke smeerde hem vol blink. Den Torre deed er nog een windel om: ‘Dat houdt zijn fluppe nog een beetje omhoog.’ Toen moesten we naar huis. Goed gedronken, dus lieten we onze velo staan. De beenhouwer deed ons met zijn oude Ford naar huis. We pakten den Tolle op onze schouders. We namen zijn pollen en zijn twee voeten vast. Hij werd niet wakker. We belden aan bij hem. Zijn moeder opende de deur. We stelden haar gerust en zwierden hem onder de keukentafel. Donderdagavond na de volgende training spoedde Tolle zich naar de douche. Niemand had toen thuis een badkamer. Wij hem achterna. De zwarte blink hing nog op zijn lichaamsdeel. Hij stond zich te schrobben achter de poempbakken. En Torke versprak zich: “Tolle jongen, als ge zondag op Olympic Charleroi zo in de goal staat…” “Jaa, wat dan?” “Awel, daar maken ze reclame rond het veld voor zwart schoenblink, je moet eens goed zien.” Den Tolle draaide zich om en pataat! Op Torke zijn gezicht! Daar is’t bij gebleven zelle. Dat was de sfeer die bij ons hing in die dagen.

En we duelleerden dus met Anderlecht om het kampioenschap. Ik stond tegenover Jef Mermans. In die tijd de beste Belgische voetballer. In het Astridpark: 1-3 voor ons. Bij Anderlecht: Valet, Sermon, Van Vaerenbergh, Van den Bosch, Mermans. Een hele rij internationalen. Ik verdedigde eerst op Jean Valet. Het was één van die dagen dat mij alles lukte. Na de pauze ruilde Valet met Mermans van positie. Die kon mij op zijn beurt niet uitspelen. Plots pakte hij me aan. Op zijn platste Antwerps: “Seg joengske, a ga na nog iejene kier dien bal afpakt, dan stamp ik a in’t gasthuis.” Ik deed in mijn broek van de schrik en riep naar Rik Coppens, onze sterke beer: “Rik, die gaat me hier in’t ziekenhuis trappen.” De Rik, groot en struis, rolde zijn mouwen op, stuurde me naar voren en ging voor Mermans zijn neus staan: “Zegt da is tegen maa vriend.’ Mermans bond snel in. Het toppunt: ik scoorde bij de tweede bal die voor mijn voeten viel. Ik dribbelde voorbij hun stopper en schoof hem binnen onder de bekende doelman Rie Meert: 1-4. Ik spurtte naar Mermans: “Hela, manneke! Gezien?” En ik zette een neus. Met duim aan mijn reukorgaan en wapperende hand.

In de lente van 1946 besliste de wedstrijd FC Malinois – Anderlecht het kampioenschap. Bij 2-1 voor ons rukten ze op en verhoogden ze de druk. Op tegenaanval werd Torke Lemberechts net voor de carré neergehaald. Hij raapte de bal op, maar ik rukte hem uit zijn handen. Hij was verbouwereerd, je had zijn ogen moeten zijn. Ik gaf steeds de vrijschoppen bij de juniores. Anderlecht plaatste het muurtje. Ik trapte meteen in de hoek. Ik nam Meert te grazen, de keeper van de Rode Duivels. Ik mocht zelden de vrije trappen nemen. Ik was in een soort van trance. En toen: kampioen! Dankzij mijn doelpunt: 3-1. Het werd nog 4-1. Mijn mooiste herinnering. FC Malinois was in die tijd beter dan Anderlecht.’

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

Leave A Reply