‘Elke fabriek had zijn eigen voetbalclub. Mijn vader speelde in de verdediging van het team van de glasfabriek van Konstantinovka. Vanaf het moment dat ik kon lopen nam hij me mee naar de wedstrijden. Ik stond me als jochie behoorlijk te vervelen langs de lijn. Na een tijdje gaf hij me een bal zodat ik mezelf een beetje kon vermaken. Toen begon ik tegen een muurtje naast het veld te trappen. Niemand lette op me en ik probeerde de bewegingen van de arbeiders van de fabriek na te doen. Ik was urenlang aan het oefenen.
Mijn vader zag hoe fanatiek ik met de bal in de weer was en op mijn zevende meldde hij me aan bij het jeugdteam van Konstantinovka. Van mijn eerste trainer leerde ik vooral hoe ik voor mezelf moest opkomen. Dat was niet alleen handig op het veld, maar ook op straat bleek ik er veel aan te hebben. Na de training zocht ik mijn vriendjes uit de wijk op om nog verder te voetballen.
In Konstantinovka was er veel rivaliteit tussen de buurten. Jongens van het ene pleintje wilden de baas zijn over die van het andere. We voetbalden met de wijken tegen elkaar en elk partijtje eindigde met schoppen of vechten. Zonder scheidsrechter geldt het recht van de sterkste, dat zag ik meteen. Ondanks het feit dat ik de kleinste was, kreeg ik al snel aanzien in mijn buurt. Vergeleken met de rest kon ik erg goed voetballen. Oudere jongens lieten me met rust, ik dwong respect af door de manier waarop ik mijn tegenstanders uitspeelde. Als er een opstootje was bleef ik altijd kalm en ging niet schreeuwen of meevechten. Ik vertrok gewoon naar een andere buurt om te kijken of er daar nog jongens waren met wie ik kon voetballen. In veel wijken had ik daarom op een gegeven moment een zekere bekendheid.
Mijn moeder had er soms moeite mee dat ik zo laat thuiskwam. Zelfs als het al donker was kon ze me niet van straat halen. Een keer heb ik zelfs in mijn broek geplast omdat ik midden in een spannend partijtje zat. Elke avond maakte mijn moeder een ketel met warm water voor me klaar op het fornuis in de keuken zodat ik me kon wassen.
Op zekere dag kon ik niet voetballen omdat er meer dan een meter sneeuw was gevallen. Het was buiten zo guur dat ouders hun kinderen binnen hielden. En dus was ik veroordeeld tot voetballen in de gang van onze flat. Ik zette mijn zusje tegen de verwarming aan en zei tegen haar dat ze moest keepen. Vervolgens gaf ik de bal met alle kracht een enorme poeier.’
Bron: Iris Koppe, Lev, 2015, blz. 25, 26, 29
Evgeniy Levchenko groeit op in Oekraíne, als zoon van een Russische vader en een Oekraïense moeder. Terwijl de Sovjet-Unie op instorten staat en het dagelijks leven wordt beheerst door armoede en geweld, is hij vastberaden: hij wil profvoetballer worden. Zijn droom gaat in vervulling als hij een contract tekent bij CSKA Moskou. Als jong talent komt hij daarna terecht bij Vitesse Arnhem. Levchenko speelt, voornamelijk als middenvelder, voor diverse clubs in de Nederlandse eredivisie en komt verscheidene keren uit voor het Oekraïense nationale elftal. Na de beëindiging van zijn voetballoopbaan wordt Levchenko voorzitter van de Vereniging van Contractspelers (VVCS).
Rob Siekmann
Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems Uitgevers, 2023