vrijdag, mei 10

Straatvoetbal wereldwijd: Jean-Marie Pfaff

Pinterest LinkedIn Tumblr +

‘Niet ver van ons huis was een klein grasveldje, het Kongoke, zowat het verzamelpunt voor elk kind uit de buurt. Het was een complete mengelmoes van leeftijd en afkomst verzameld onder de laagbouw van Beveren. Er waren kleine kinderen van acht of negen jaar die in dezelfde ploeg zaten als oudere mannen van vijfentwintig die net van hun werk kwamen. Ongeacht leeftijd of stand, iedereen was er maar voor één ding: voetbal. We legden zakdoeken op de grond als doelpalen en speelden straat tegen straat. De ene week was het de Bijlstraat tegen de Klapperstraat en een week later de Kerkstraat tegen de Bijlstraat. Ook de legendarische voetballer Wilfried van Moer draafde regelmatig het veld op, want die woonde ook in de buurt. Hij was voor mij een absolute held, ik keek naar hem op zoals negenjarige jongens naar topsporters kunnen opkijken. Hij was tien jaar ouder dan ik en kwam altijd naar het Kongoke met zijn lange witte broek en daaroverheen een korte witte broek. Ook al was hij goed op weg om een vaste waarde te worden in de Belgische nationale ploeg, dat betekende niet dat hij niet meer kwam meevoetballen met de kinderen uit de buurt. Doordeweeks zagen we hem minder, maar op zaterdagochtend wilde hij nog wel eens zijn trainingspak aantrekken. En reken maar dat ik er dan ook bij was. In die tijd was er nog school op zaterdagochtend maar wanner ik wist dat Wilfried zou komen dan bleef ik stiekem weg van school en ging ik voetballen.

Ik was ook altijd zeker van mijn plaats, want niemand wilde in de goal staan. Aanvaller zijn en goals scoren, dat vond iedereen belangrijk, terwijl ik altijd veel respect had voor de keepersjob. Tenslotte was hij de man die zijn ploeg voor een nederlaag kon behoeden. Hij kon geen goals scoren en geen overwinningen afdwingen, maar hij kon wel tegendoelpunten verhinderen om een nederlaag te vermijden. Dat was in mijn ogen even belangrijk. En dus mocht ik altijd in de goal staan, tussen de twee zakdoeken, op mijn goedkope sportschoenen en zonder keepershandschoenen aan. Dat deerde me ook niet, dat ik daar stond was voor mij genoeg, dat ik er soms in slaagde die loeiers van die volwassenen af te weren. De complimenten die ze me soms gaven, ook al betrof het niet meer dan een partijtje op een achterafpleintje in Beveren, deden me deugd. En geloof me, die grote mannen hadden kracht in hun benen, zeker voor een ventje van negen of tien jaar. Ze probeerden me af en toe te testen en zo hard mogelijk op doel te schieten, maar dan nog had ik geen schrik om mee te spelen. Een keeper mocht geen schrik hebben, dat was de basisregel die ik mezelf vanaf de eerste minuut inprentte. Dat kon ook niet anders. Het was straatvoetbal, tussen jongens die elkaar al van kindsbeen af kenden. Iemand die schrik had was een schrikschijter en dat was dan ook een reputatie die jaren meeging. Het was ieder voor zich, het was bikkelen en vechten en wie niet meekon werd onmiddellijk aan de kant geschoven.

Op het pleintje gold de wet van de sterkste, dan moest je je ook zo gedragen. Maar dat er af en toe ook tijd was om grapjes uit te halen, dat is evident. Op een van de zaterdagen dat de grote mannen een match organiseerden, stond ik zoals altijd in de goal. Het had net geregend en het hele terrein lag vol plassen, ook op de doellijn. Een van die mannen zei na de match: ‘Als je deze penalty kunt stoppen dan krijg je van ons een creme glace.’ Zo’n ijsje kostte geld en dat geld hadden we thuis niet. Ik hoefde er dan ook niet lang over na te denken. Ik nam de uitdaging aan en ging op de doellijn staan, honderd procent geconcentreerd op de bal. Hij trapte de bal in de richting van de plas en ik dook er met een kattensprong naartoe. Toen al keek ik aandachtig naar de positie van de benen en de richting van de aanloop van de schutter. Ik had de bal en een nat pak en een creme glace! Naderhand stopten de oudere mannen me lachend een stuk van vijf frank in handen. Uiteindelijk kon het natte pak me weinig schelen. Ik had de bal gestopt en ik had een ijsje verdiend, genoeg om me het hele weekend goed te laten voelen. We hadden het thuis nu eenmaal niet echt breed en dus moesten we andere dingen verzinnen om iets te kunnen kopen. Ik heb op allerlei manieren mijn geld verdiend als jong ventje. Bijvoorbeeld door penalty’s stoppen in ruil voor ijsjes. En om echte keepershandschoenen te kunnen kopen, ging ik in de winter rond met de pet in de periode voor Kerstmis.

Ik was bijzonder gelukkig op school, hield van het speelkwartier, het naar school lopen, het terugkomen van school. Nu ik er zo over nadenk, ik hield eigenlijk van alles behalve van de lessen zelf. De wedstrijden op de speelplaats  voor, tussen en na de schooluren interesseerden me meer dan de leerstof. Toen al was het voor mij alleen maar voetbal dat de klok sloeg. We woonden op twee kilometer van school, een afstand die in die dagen nog perfect zonder auto te doen was. Ging ik te voet dan nam ik altijd mijn plastic bal mee in een netje en bij elke stap gaf ik er een trap tegen. Dat probeerde ik dan zo lang mogelijk vol te houden zonder de bal op de grond te laten stuiteren. Het was niet typisch voor mijn technische aanleg maar wel voor mijn honger naar de bal, van zodra ik wakker werd tot ik ging slapen, altijd maar die bal. Kwam ik dan op school om kwart over acht, dan liep ik de speelplaats op en begon ik te voetballen. Was het speelkwartier, dan deed ik hetzelfde. En na schooltijd gingen we meestal nog wat voetballen op het Kongoke. Zo ging het, elke dag. De enige periode van het jaar dat ik niet in Beveren liep te voetballen, waren de zomermaanden. Dan gingen we met zijn allen, althans met diegenen van het gezin die nog thuis woonden, naar zee om tapijten te verkopen. We zetten de woonwagen in de duinen en gingen de baan op, van Zeebrugge tot De Panne.

Voetbal was mijn leven. Altijd en overal was er de bal. Tot schade en schande van de omwonenden. Onze buren hadden een hele klus aan mij en, bij uitbreiding, aan ons, joelende Pfaffs die op vakantiedagen niet te stoppen waren. Dagenlang kon ik met de bal tegen het muurtje trappem, oefenend op mijn reflexen als keeper. Hoe harder ik tegen de muur trapte, hoe harder de bal terugkwam, en hoe sneller ik een hoek leerde kiezen. Hoeveel ruiten van onze buurvrouw hebben we niet gebroken. Dan kwam ze scheldend over de tuindraad hangen omdat haar eten naar de knoppen was en ze weer opnieuw moest beginnen. Maar het gescheld van de buurvrouw kon me niet tegenhouden. Ik was helemaal bezeten van het spel. Ik had mijn eigen parcours uitgestippeld in de tuin. Ik sprong over drie emmers met een borstelsteel erdoorheen, kroop door een autoband, zigzagde om paaltjes, en elke dag probeerde ik mijn tijd te verbeteren.

‘Je speelt zoals je traint,’ zei mijn vader altijd. ‘Als je niet hard traint, zul je nooit de top bereiken.’ Dat was genoeg om me nog wat extra te motiveren. Op die manier speelde hij een zeer belangrijke rol in mijn ontwikkeling als voetballer, met woord en daad, de ene keer wat uitdrukkelijker dan de andere keer. Ben ik ooit gelukkiger geweest dan toen hij me mijn eerste paar voetbalschoenen cadeau deed? Het waren nog van die ouderwetse, met spijkers erin geslagen, maar niettemin was ik de koning te rijk. De eerste nachten moesten ze zelfs mee in bed, onder het kussen. Wanneer ze vuil waren gaf ik ze een bad in een teil en liet ze daarna drogen onder de stoof tot ze keihard waren. Vervolgens wreef ik ze in met fietsolie en soms, wanneer mijn moeder het niet zag, met boter tot ze weer soepel waren. Als ik me goed concentreer, ruik ik nog steeds de geur van het verse leer.’

Bron: Jean-Marie Pfaff, Overleven (met een voorwoord van Johan Cruijff), 2007, 23-25, 26, 27, 30-31, 34-35

Rob Siekmann

Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems UItgevers, 2023

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply