‘Een jonge jongen die in Sierra Leone opgroeit heeft eigenlijk maar één bezigheid: voetbal.
Op straat is het een kwestie van overleven, puur en alleen overleven. Ik ben altijd buiten en wil maar één ding: voetballer worden. Andere jongens in mijn buurt willen gangster worden. Zij hangen wat rond, roken joints en slikken pillen. Ze willen alleen maar stoer doen, misschien wel omdat zij weten dat profvoetballer worden er voor hen niet in zit. Alle jongens die op straat voetballen, dromen ervan om profvoetballer te worden om zo ook een ander bestaan te krijgen.
Ik weet van mezelf dat ik talent heb. Jammer genoeg vindt mijn moeder school het allerbelangrijkste voor mij en hamert ze er voortdurend op dat voetballen dat niet is. Ik moet van haar mijn best doen op school om later een goede baan te kunnen krijgen. Ze wil pertinent niet dat ik voor het voetbal ga. Mijn moeder is zelf zo opgevoed. Altijd willen leren en hard werken. Niet voor niets hebben wij het goed: zij heeft twee banen. Zij zegt niets anders dan: “Gippy, je moet naar school. Voetbal geeft je niets.” Toch weet ik dat het bij mij anders is. Ik wil profvoetballer worden en pas dan kun je echt een beter leven krijgen. En mijn moeder uiteindelijk ook. Ja, ik zal later met voetbal het geld voor haar verdienen.’
‘Met voetbal vertegenwoordigen we onze straat. Wij zijn Central Milan en berucht in heel de stad. Gewoonweg omdat wij onze potjes meestal winnen. Ascension Town Road is een beetje de centrale straat van onze buurt. Daar komt nog bij dat er daadwerkelijk een centrale staat, vandaar onze teamnaam, die Central Milan heet. We dragen shirts van AC Milan en zijn daardoor goed herkenbaar.
Meestal voetbal ik op blote voeten, dat vind ik lekker spelen. Zo nu en dan krijgen mijn voeten er hierdoor een litteken bij, maar dat neem ik voor lief. Overal waar wij spelen, of het nu een veldje is of gewoon op straat, is de ondergrond altijd onregelmatig en ruw. Niet erg, want dat is alleen maar goed voor mijn techniek. Als we op gravel spelen, liggen er veel van die kleine steentjes en dan dragen wij onze plastic schoenen. Dat is een rage op dit moment en het is een redelijke luxe om ze te hebben. Je kunt het nauwelijks echte schoenen noemen, maar enige bescherming voor je voeten bieden ze wel. Wij noemen die schoenen onze stiletto’s. Je hebt ze in allerlei kleuren. Ik heb ze in het zwart. Ik vind zwart mooi. Dan doe ik eerst een lange zwarte kous aan en daarover die plastic schoenen. Dat staat blits.
Als ik naar school ga draag ik onder mijn uniform normale schoenen. Daar mag ik van mijn moeder niet mee voetballen, want ik moet er zo lang mogelijk mee doen. Maar ja, in de pauzes wordt er op school nu eenmaal gevoetbald. Aangezien mijn moeder school vele malen belangrijker vindt dan voetbal, wordt ze vaak boos als ik met een gat in mijn schoen thuiskom. Ik snap haar wel, ze kan natuurlijk niet eindeloos nieuwe schoenen voor mij blijven kopen. We hebben het goed in vergelijking met vele anderen, maar echt breed hebben we het nou ook weer niet. Mijn moeder moet er met haar twee banen hard voor werken. Maar ja, ik heb niet zo snel een oplossing voor dit probleem. Na schooltijd is het voetballen, voetballen en nog eens voetballen. Soms vergeet ik naar huis te komen om te eten en komt mijn moeder me halen.
Op straat ga ik met veel jongens om, maar ik heb twee allerbeste vrienden waarmee ik altijd samen ben. Gibrilla Berken en Yusufu Kamara. Maar dat zijn hun echte namen, zo noemen wij elkaar niet. Gibrilla heeft mij de bijnaam Barre, Engels voor kanonsloop, gegeven en zo sta ik ook bekend bij iedereen, omdat ik met beide benen hard en geplaatst een bal kan schieten. Gibrilla noemen we OG Nas. Hij is fan van die beroemde Amerikaanse rapper, vandaar. OG Nas woont in een heel mooi huis, net als ik aan de rand van het getto. Zijn vader werkt bij de politie en heeft dus een goede baan. Yusufu noemen we Da Lima, omdat hij net als de Braziliaanse Ronaldo erg gemakkelijk doelpunten kan maken. Onvoorstelbaar. Niemand in heel Freetown die hem stoppen kan. Nou ja, alleen ik dan. Alleen is dat nooit nodig, want we spelen gelukkig altijd samen. Zijn bijnaam heb ik bedacht. Met Da Lima breng ik al mijn hele jeugd door. We doen altijd alles samen en weten alles van elkaar. Hij komt geregeld bij ons eten en als zijn moeder bij hem thuis lekkernijen heeft staan, kan ik daar gewoon van pakken. Hij woont in de straat richting het stadion en naast Da Lima’s huis heb je een groot voetbalveld. Daar voetballen we soms.
Met nog een paar anderen vormen we samen Central Milan. We worden getraind door Jonathan Rhodes, maar zelfs de trainer noemen we anders. De trainer heet Man Puzzi voor ons.
Wij horen bij de westkant van de stad. Als je mijn straat helemaal doorloopt richting het oosten, kom je bij Congo Town. Daar heb je water waar je kunt zwemmen of vissen. Veel tijd hebben we daar niet voor, want met Central Milan trainen we iedere dag. Man Puzzi woont op een berg bij Congo Town. In Afrika is het snel licht en daardoor traint Man Puzzi ons in de ochtenduren. De trainer heeft een goede baan, hij werkt met Libanezen of zo. Hij heeft geld en is niet alleen onze trainer, maar ook onze sponsor. Hij zorgt voor tenues, als we een wedstrijd hebben tegen een andere straat. En als we een belangrijke wedstrijd hebben, zorgt Man Puzzi voor een vaantje van Central Milan, dat we de tegenstander voor de wedstrijd overhandigen.
In dezelfde buurt als Man Puzzi woont mijn jeugdliefde Minatu. Mensen uit mijn straat hebben haar vernoemd naar mij, vandaar dat ze nu door het leven gaat als Barrel Natu. De hele westkant van Freetown weet dat dit meisje van Barrel is. Ze is stapelverliefd op mij. Als ik uit school kom, kan ik er vergif op innemen dat zij er is. Wel moet ik zeggen dat ik voetballen eigenlijk belangrijker vind. Ik ben er daarom ook weleens niet en vaak is ze dan zo teleurgesteld dat ze moet huilen. Ze komt naar al mijn wedstrijden. Soms haal ik haar na mijn training op van school, dus niet alles komt van één kant. Mijn jeugdliefde kan ik haar wel noemen, maar nogmaals, veel tijd heb ik niet voor haar.
Op straat spelen we alleen maar partijtjes. Die gaan altijd maar door. Vijf tegen vijf of zeven tegen zeven, net hoe het uitkomt. Het is altijd straat tegen straat en we spelen altijd om geld. ook daardoor kom ik nooit iets tekort, want meestal winnen we onze partijtjes. Ik speel altijd tegen oudere jongens. Zeker toen ik nog jonger was, kreeg ik geregeld schoppen en moest ik weleens huilen. De volgende dag kwam ik gewoon weer opdagen en dat heeft me gevormd. De ouderen uit mijn buurt beschermen de jongeren, maar zij zijn er soms niet en dan moet je voor jezelf opkomen. Inmiddels ben ik voor niemand meer bevreesd en kom ik voor mezelf op. Ik ben dan ook niet bang om klappen te krijgen. Als een ouder iemand uit een andere buurt mij een schop geeft, gaat een ouder iemand uit mijn buurt de rekening vereffenen. Zo werkt het gewoon. Wij geven de ouderen uit onze buurt daar het respect voor terug. Dat is enorm belangrijk op straat. Respect geven aan de jongens die respect verdienen of dat afdwingen.’
De afspraken voor de wedstrijden worden vaak gemaakt bij de bioscoop. Wij zijn van de westkant van de stad en daar komen ook teams van de oostkant om ons uit te dagen. We spelen tegen teams uit alle delen van Freetown. Vaak komen grote mannen naar mij toe om te zeggen dat hun team het onze gaat inmaken. Dat doet mij niets. Een straatvoetballer moet zelfvertrouwen hebben, anders red je het niet in die wereld. Het is keihard. Zeker voor jongens die wat minder talent hebben. Die worden elke dag uitgelachen, zeker als ze uit een andere buurt komen. Het gaat er in wedstrijden regelmatig dusdanig hard aan toe dat ze uitlopen op een vechtpartij. Gelukkig hebben wij Man Puzzi [de trainer; RS]die ons in het gareel houdt. Hij is nooit blij als we aan het vechten slaan. Het gaat erom wie de beste is. Eens per jaar wordt er een toernooi gehouden op een veld naast het nationale stadion. Dan komen teams uit heel Freetown bij elkaar. Dat toernooi hebben we al een paar keer achter elkaar gewonnen.
Voor een wedstrijd verzamelen we ons en gaan we eerst samen eten. Daarna is het een kwestie van winnen. Ik speel achter Da Lima en OG Nis. Soms spelen we drie tegen drie en soms wordt het team aangevuld met buurtgenoten en wordt het vier tegen vier of zelfs zes tegen zes. Na een overwinning verzamelen we het geld dat het publiek betaald heeft en verdelen we dat. We winnen veel en gaan daarna ergens streetfood halen. Ik kom dan niet thuis om te eten. Daar kan mijn moeder flink boos om worden. Ze heeft liever dat ik thuis kom eten.
Op de spaarzame momenten dat ik geen geld op zak heb, ga ik andere weddenschappen aan. Dan gaan we bijvoorbeeld gokken of bingo spelen. Altijd om geld. Of wie de bal het langst hooghouden kan. Eigenlijk win ik ook dat soort weddenschappen altijd.
Sommigen van ons roken wiet. In het getto is dat gemakkelijk te verkrijgen, er hangt altijd wel iemand rond die het spul verkoopt. Mijn moeder zegt daarom dat ik met sommige jongwens niet mag omgaan. Maar aan veel jongens ben ik gehecht geraakt en die kan ik niet zomaar links laten liggen. Ik vind het jammer om te zien dat sommigen steeds meer afdwalen, vaak omdat ze minder goed kunnen voetballen. Zij hebben geen toekomst. Moet ik dan zeggen dat ik niet met ze omga? Ik vind dat moeilijk.
Zelf heb ik een prachtige jeugd, juist door het voetbal. Het brengt zoveel voordelen met zich mee. Meisjes gaan je sneller leuk vinden, puur omdat je goed kunt voetballen. Ik krijg steeds meer aandacht en niet alleen van meisjes. Ook van voetbalmensen die geld in mij zien.
Ik vind het gaaf om erbij te zijn als jongens wiet roken. Zelf heb ik één keer een joint gerookt, maar dat doe ik nooit weer. Er is een jongen die altijd wiet rookt. We noem hem Mazinga. Hij vindt het mooi om in het getto rond te hangen, is tevreden als hij naast zijn joint wat eten en drinken kan. Dat is zijn leven. Zonde, want Mazinga kan erg goed voetballen. Hij heeft allerlei contacten om aan wiet te komen. Soms wordt er zwart geld betaald aan de politie. Die rijdt sowieso erg vaak rond ter controle, want het is er niet veilig voor iedereen. Van Man Puzzi mag Mazinga vanwege het leven dat hij leidt niet meer meedoen met Central Milan. Nu komt hij altijd naar onze wedstrijden kijken en hij lijkt gelukkig te zijn met zichzelf en zijn keuzes.
Op een dag hadden we weer eens geld gewonnen en daarmee gingen we wat eten. Mazinga stak een joint op waarop ik zei dat ik ook wel zin in één had. Maar Mazinga verbood mij dat. Nee, dat gaat niet gebeuren. Jij bent een goede jongen en kunt goed voetballen. Jij hebt dit niet nodig. Hij vond dat ik volledig voor het voetballen moest gaan. Ik bleef aandringen waarop hij mij een hijs toeliet. Ik nam een trek en kreeg al snel verschrikkelijke honger. Dat kwam echt door de wiet! Ik ging naar huis en heb daar het eten zowel van mijn moeder als van mijn broertje opgegeten. Toen mijn moeder erachter kwam waar die enorme honger vandaan kwam, werd ze zo kwaad dat ik daarna nooit meer een joint gerookt heb.’
‘De steekpartijen die zo nu en dan plaatsvinden vind ik nog erger. Vooral als OG Nas er ongewild bij betrokken raakt. Ik ben er helaas niet bij als hij ruzie krijgt met twee zwaar getrainde karaktejongens. OG Nas is net als ik niet snel bang, hij is stoer en geniet veel aandacht van meisjes. HIj blijft er eerst koel onder, maar die twee jongens slaan hem helemaal in elkaar. Het enige wat hij na de afranseling meteen hardop zegt, is dat hij ze gaat terugpakken. Hij is vervolgens naar huis gegaan en heeft zijn vaders politiepistool gepakt. Hij kent de code van de kluis waarin zijn vader het wapen opbergt. Daarop gaat hij terug naar die jongens en schiet één daarvan zonder pardon in zijn been. Pas uren later hoor ik wat er gebeurd is. Zijn vader heeft een goede naam in de stad en is op zijn zachtst gezegd niet blij. OG Nas, zoon van een politieman, komt in de gevangenis terecht. Om iemand vroegtijdig uit de gevangenis te krijgen moet er flink betaald worden. Alleen is dat geld er vaak niet. Ook niet bij de vader van OG Nas. Hij zit dan ook een paar maanden vast.
Het is een roerige periode en uitgerekend nu komt iemand uit de oostkant van de stad naar mij toe. Hij wil mij in zijn team hebben. Ik vertel hem meteen dat ik bij Central Milan wil blijven, maar als hij vertelt hoeveel ze mij willen betalen, begin ik te twijfelen. Alles blijkt bij hen beter geregeld te zijn. Al snel besluit ik op het aanbod in te gaan. Mijn moeder stel ik als eerste op de hoogte. Ze is er allerminst blij mee. Als ik het later aan Man Puzzi vertel, begint de trainer zowaar te huilen. Toch blijf ik bij mijn beslissing. Tot ik Da Lima zie zitten. Mijn vriend, Yusufu, waar ik al zoveel mee beleefd en doorgemaakt heb. Hij kijkt mij aan en ik zie zijn verdriet. Is dit het mij wel waard? Zijn de vriendschappen met Da Lima en OG Nas niet veel meer waard dan een beetje geld? We beleven samen een prachtige jeugd! Nogmaals kijk ik in de ogen van Da Lima. Dan weet ik het zeker. Ik blijf Central Milan trouw.’
‘Een land als Kameroen heb ik nog niet in ons stadion zien spelen. Ik hoop dat het er nog een keer van komt, want zij hebben Afrika tijdens het WK 1990 op de kaart gezet door de kwartfinale te halen. Die wedstrijden hebben we met ons allen bekeken in de bomvolle bioscoop. Mijn vader nam me daar als jochie mee naartoe. Iedereen was natuurlijk voor Kameroen. Mijn vader had een luxe plek gereserveerd voor de wedstrijd tegen Engeland. Een bioscoopkaartje kostte toen al vijfhonderd leones en ik denk dat de door mijn vader geregelde kaartjes nog wel duurder waren. Iedereen had het over de topscorer, Roger Milla. Ouders gingen na het WK hun baby’s naar Milla vernoemen en iedereen wilde bij het voetballen op straat Roger Milla zijn.’
De straattoernooien van Gibril met Central Milan gaan om serieus geld. Het geld dat de vele toeschouwers betalen gaat naar het winnende team. Een overwinning kan wel tweehonderdduizend leones opleveren, wat destijds ongeveer gelijk stond aan 25 euro. Iedere speler krijgt zo’n twee of drie euro mee naar huis. Een hoop geld in de straten van Freetown want je kan er een week goed van eten. Meestal neemt Gibril zijn aandeel niet. Hij is al op vijftienjarige leeftijd gescout voor het nationale elftal van onder de 17 jaar. Hiermee verdient hij wat geld, de inkomsten uit het straatvoetbal gunt hij zijn maten.
Niet alleen Gibril groeit van de straten van Freetown uit tot profvoetballer in Europa. Ibrahim Kargbo woont een straat verderop. Gibril komt hem regelmatig tegen tijdens de straattoernooien. Kargbo is wat ouder en vertrekt in 1996 naar Zweden om daar zijn voetbalgeluk te beproeven. Later komt hij in de jeugd van Feyenoord terecht. Kargbo is in Europa als de burgeroorlog Freetown bereikt. Weer later speelt hij enkele seizoenen voor Willem II; dat is wanneer Gibril voor FC Groningen uitkomt. Ruim tien jaar na Kargbo’s vertrek naar Zweden spelen ze voor het eerst weer tegen elkaar.
‘Net op het moment dat we met Central Milan een straattoernooi hebben, is Kargbo even terug in Freetown. In de finale treffen we zijn straat en uiteraard doet Kargbo mee. Dat moeten ze bij zijn club in Europa niet weten, denk ik. Als hij het veld oploopt is meteen te zien dat hij daar een goed leven leidt. Hij heeft prachtige scheenbeschermers om en draagt glimmende, gepoetste voetbalschoenen. Ook draagt hij een trainingspak van Feyenoord.’
‘In het begin wil ik niet voor Royal Stars spelen, want ik wil liever bij mijn vrienden van Central Milan blijven. Ik wil ze niet in de steek laten, maar ik weet ook dat als ik mezelf wil blijven ontwikkelen, ik deze stap moet zetten. Ik besluit om wel stiekem in wedstrijden van Central Milan mee te blijven doen. Wel geef ik mijn aanvoerdersband aan Yusufu. Dat lijkt me wel zo eerlijk, want ik kan nu niet altijd meer aanwezig zijn.
Bij Royal Stars begin ik het voetbal beter te begrijpen. Voor het eerst in mijn leven worden mij tactieken uitgelegd. Toch heel anders dan bij Central Milan waar Man Puzzi ons een positie in het veld aanwijst en voor de rest optreedt als motivator. Op straat is het doen wat je kan, verder gaat het niet.’
Bron: Ferdi Delies, ‘Gibril Sankoh – Van bootvluchteling tot profvoetballer’, 2024, blz. 21-24, 27-35, 40, 53, 55, 58, 60
Rob Siekmann