Reeds op de lagere school deed Franz Beckenbauer zijn vriendjes verbaasd staan door wat hij met stenen, stoffen en plastic ballen kon doen. Niemand kon hem op dat gebied ook maar benaderen.
Als jongen voetbalde Eusebio met papieren en uit vodden gemaakte ballen op straat en natuurlijk op blote voeten, anders had hij aan twee dozijn schoenen per jaat nog niet voldoende gehad. Hij zou ze allemaal kapot getrapt hebben.
Ook Jairzinho voetbalde aanvankelijk op blote voeten op straat. Hij richtte een straatclubje opdat in de hele wijk voor opschudding zorgde. Hij bedelde shirtjes, ballen en schoenen bij elkaar. Met het naar school gaan nam hij het niet zo nauw. Hij spijbelde om te kunnen voetballen.
Nog voordat Pelé echt kon lopen, schopte hij met de voet al tegen alles wat rolde: een steen, een prop papier, een noot. Reeds op vierjarige leeftijd was hij lid van een voetbalclubje. Met een groep kinderen voetbalde hij op straat. Meestal diende een mango, die van de wagens die van de oogst terugkwamen was gevallen, als bal. Op een gegeven moment maakte Pelé een doelpunt, de mango sprong echter uit elkaar en de doelman kwam onder het vruchtvlees te zitten. Er volgde een lange discussie: was het een doelpunt of niet. Er moest een nieuwe bal komen, dat stond vast. ‘Ik zorg ervoor’, beloofde Pelé. Toen hij thuiskwam scharrelde hij lange tijd in de naaidoos van zijn moeder. Daarin bewaarde ze bolletjes wol, lappen stof, garen, band, knopen en een houten maasbal. Hij rolde die maasbal in papier en lappen stof en omwikkelde het geheel met garen en wollen draden. Toen hij dat ding voor de eerste keer uitprobeerde, vloog het meteen door een ruit. De bal hield het een week uit. Toen waren de andere jongens aan de beurt om de maasballen, kapotte kousen en bolletjes wol van hun moeders te pikken.
Op zevenjarige leeftijd werd Pelé voorzitter van het straatclubje ‘Olympia’ in Bauru. Hij stelde zelf het elftal samen, trok spelers uit andere straten aan en nam maatregelen tegen diegenen die niet naar hem wilden luisteren. Hoeveel de contributie was? Twee bananen per week of een zak pinda’s. Je kon ook met foto’s van beroemde voetballers betalen. Ze voetbalden de hele middag en hielden pas op als het donker werd. Om het geroep en geschreeuw niet te horen sloten de mensen de ramen. Soms ook gooiden ze tomaten naar de jongens. Eindelijk vond de voorzitter een ‘stadion’ voor zijn ploeg. Het was een armzalig stukje land vlakbij een fabriek. Ze speelden barrevoets en met bloot bovenlijf. De zon brandde onbarmhartig op hen neer. Er zaten scheuren in hun broeken en schrammen op knieën en schenen. Als ze dan eindelijk thuiskwamen, vielen ze doodmoe in bed.
Toen ze ouder werden, wilden ze niet meer met zelfgemaakte ballen spelen. Ook ballen die ze van oude fietsbanden hadden gemaakt, waren beneden hun waardigheid. Ze moesten nu toch eindelijk ook eens echte voetbalschoenen hebben. ‘Ik zorg voor alles’, beloofde Pelé. Hij wachtte tot zondag en ging op weg. In een voorstadje vond een wedstrijd plaats tussen twee reserve-elftallen. Pelé bleef achter de houten omheining, die rond het veld stond, staan. Het duurde niet lang of een speler schoot de bal over de afrastering heen. De bal had nauwelijks de grond geraakt of hij had hem al te pakken en nam de benen. Daarna begon hij een handeltje in voetbalschoenen. Het eerste paar ruilde hij voor zijn houten spoorweg, een hemd dat alleen nog maar als poetsdoek gebruikt kon worden, en vierentwintig foto’s van beroemde voetballers. Het tweede paar kreeg hij van iemand cadeau, maar de schoenen waren dan ook vrijwel niets meer waard. De talloze gaten repareerde hij zelf. Hij was inmiddels van school af en in de leer bij een schoenmaker. Het derde paar verdiende hij met schoenenpoetsen. Daarvoor stond hij een week op de hoek van een straat en vertelde iedereen dat hij sneller en goedkoper dan wie ook schoenen kon poetsen.
Toen hij elf paar schoenen bij elkaar had, schreef Pelé zijn club in voor een voetbaltoernooi. De organisator was de burgemeester van Bauru. Zoals elke Braziliaan was hij verzot op voetbal. Het organiseren van zulke voetbaltoernooien had echter een belangrijker reden. De laatste tijd waren er nogal wat ruiten gesneuveld en bovendien was er verscheidene malen kortsluiting ontstaan doordat de jongens hun bal in de electriciteitsdraden hadden geschoten. Zelf had de burgemeester eens een keer een bal tegen zijn zitvlak gehad toen hij een buitenlandse gast rondleidde. Zo kon het niet langer, die jongens moesten van de straat! Bovendien ondervond het verkeer ernstige hinder van de jongens die in vrijwel elke straat voetbalden. Die jongens moesten echte voetbalvelden hebben! De club van Pelé, die nu ‘Ameriquinha’ heette, won de eerste prijs, een zilveren beker (of was het gewoon blik?).
Toen de vader van Uwe Seeler zijn zoon zijn eerste bal liet trappen, was Duitsland in oorlog en toen Uwe vier jaar later een elftal met vriendjes samenstelde, voetbalden ze te midden van de puinhopen met van honger knorrende magen. Hij en zijn broer namen het op tegen vijf of zes andere jongens en ze waren niet te houden. Op tienjarige leeftijd werd Uwe lid van Hamburger SV, waar zijn vader als linkshalf speelde.
Bron: Roderich Menzel, ‘s Werelds topvoetballers, 1974, blz. 8, 42, 58, 106-107, 108, 133
Rob Siekmann