111 Legendarische Voetbalhelden sinds 1920. Wie zijn ze, die honderd voetballers, tien keepers en dat uitzonderlijke fenomeen? Maak mee deze wandeling door het voetballandschap van de voorbije eeuw. In aflevering tien volgen we Sándor Kocsis, het gouden hoofd van het Gouden Team. De doelpuntenmachine van de ‘Magical Magyars’. In dat ‘gouden hoofd’ verschool zich een melancholische geest
SÁNDOR KOCSIS, GOUDEN HOOFD VAN HET GOUDEN TEAM
Hongarije – Uruguay 4-2, halve finale Weltmeisterschaft Zwitserland, 30 juni 1954
Sándor Kocsis. Wroette het verleden te zeer in hem? Hoe dacht hij terug aan zijn gloriedagen? Toen het donker werd in zijn hoofd? En hij besloot om te springen. Van de vierde verdieping in een ziekenhuis in Barcelona, waar men hem tevergeefs behandelde voor maagkanker. Het was 22 juli 1979, enkele maanden voor zijn vijftigste verjaardag. Wat deed de herinnering met hem, na zijn eerste bezoek sinds de vlucht in 1956 aan zijn geboortestad Boedapest in 1976? De mensen herkenden hem niet meer. De ranke spits van de jaren vijftig, vocht tegen een vroege aftakeling. Heimwee naar Hongarije, dat had hem steeds getekend. De melancholische ‘Magic Magyar’. Het ‘Gouden Hoofd’ van het ‘Gouden Team’, met een mondiaal record van 75 goals in 68 interlands.
Niemand scoorde ooit gemiddeld 1,1 doelpunt per match voor zijn nationale elftal. Succesvolle spits en zeer geliefd bij FC Barcelona, met 151 doelpunten in 235 wedstrijden. En toch, dat voortdurende gevecht met zichzelf, met de eigen mensenschuwheid, met de duistere zijde van zijn brein. En hoewel hij in Camp Nou uitstekend verdiende, bleef hij zichzelf een ‘balling in Barcelona’ voelen. In tegenstelling tot Puskas verteerde hij de verscheurende keuze na de ‘Hongaarse Opstand’ van 1956 niet: de Sovjets sloegen de prille democratiseringsbeweging rond Imre Nagy gewelddadig neer. Voor de voetballers van de Aranycsapat bleef slechts de bittere keuze: de vlucht naar de vrijheid of de pesterijen en het ‘fin-de-carrière’ in Boedapest.
Golden Head
Zou hij toch niet geglimlacht hebben bij de herinnering aan zijn onbezorgde kindertijd? En aan zijn vader – een robuuste verdediger, gevreesd voor zijn sprongkracht – die hem op zijn derde jaar al de geheimen van een kopspel leerde met een gummiballetje? Het ging er zeer rumoerig aan toe in de living, waar hij veel glazen deed sneuvelen. Daar lag de basis voor zijn indrukwekkende kopspel. Niemand evenaarde hem daarmee. Het waren geen domme kopslagen maar spectaculaire en intelligente. Niets voor niets noemden de Engelsen hem ‘the Golden Head, the greatest header of a ball the game has ever had.’ Honderd keer hield hij op simpele aanvraag de bal hoog, tot net voor de befaamde ‘Game of the Century’ tegen Engeland op Wembley toe.
Hij won daarmee de weddenschap van Puskas. Maar hij kon veel meer dan dat: dribbelen, voorzetten – strak of listig – en scoren. Niets dan scoren. Zijn vaart ging snel: op zijn achttiende in het eerste elftal van Ferencváros, twaalf maanden later zijn eerste interland. Hij weet nog hoe hij de avond voordien stond te lummelen met een balletje met enkele vrienden onder de lantaarns van de stad. De dag nadien riep men hem al uit tot beste speler van de match. En dat bleef zo maar gaan. Het liep zelfs te vlotjes want zijn lichamelijke conditie liet soms te wensen over. Ja, hij hield wel van vertier. Bondscoach Szebes verweet hem dat de roem hem naar het hoofd was gestegen en dat hij zich niet als een sportman gedroeg. Niet helemaal ten onrechte, gaf hij toe. Het leven mocht toch ook wat te bieden hebben.
Topschutter treedt uit schaduw
Want hij stond daar toch, op die grote ogenblikken? Op de Olympiade 1952 met goud én goals, zes in totaal en topschutter van de ploeg. Tegen Engeland in de historische 7-1 zege, een nog markantere prestatie dan de 3-6 op Wembley, enkele weken voor de Wereldbeker 1954 in Zwitserland. En dan ‘das Weltmeisterschaft’ zelf: vier goals tegen West-Duitsland (8-3), twee tegen Brazilië (4-2, kwartfinale) én Uruguay (4-2, halve finale). Elf in totaal, uitgeroepen tot de beste aanvaller ter wereld. Zo had het gezaghebbende Franse weekblad France Football hem getypeerd: ‘Een man met uitzonderlijke techniek, dé ster van de Hongaren en de vedette van het WK.’ Eindelijk uit de schaduw getreden van die dekselse Puskas.
Zijn ‘frère-ennemie’, die hem de duivel aandeed. Men beweerde dat hun onderlinge rivaliteit hen naar ongekende hoogten had gedreven. Daar was hij het niet helemaal mee eens. Hij bleef liever in de schaduw en hield helemaal niet van de verbale robbertjes van Puskas. En bovendien: was hij – in tegenstelling tot hem – dan niet perfect tweevoetig? Waardoor hij toch een trapje hoger hoorde te staan in de rangorde? Het tegendeel bleek waar. Puskas eiste – conditioneel niet in orde na een blessure – zijn positie toch op in de finale tegen West-Duitsland. Hij reageerde met ingehouden woede. Presteerden de ‘Magic Magyars’ ooit beter dan in de beste match van het toernooi: de halve finale Hongarije – Uruguay? Waarin hij tijdens de verlengingen met twee fantastische goals het resultaat besliste?
Het liep verkeerd af in de finale. Puskas scoorde, maar was verder een sta-in-de-weg van hem. Hij miste de ruimte die hij met brio had ingevuld. Hongarije droop af. De ontgoocheling bleef door zijn geest spoken. Tot op het einde van zijn leven. Hij bleef zichzelf een vreemdeling voelen in Barcelona. Het heimwee, de mijmeringen, de aftakeling werden hem te machtig. Zijn vijftigste verjaardag was een kaap die hij niet wenste te nemen. Sándor Kocsis.
Het palmares van Sándor Kocsis