zaterdag, september 28

Meisjes en zusjes in het straatvoetbal

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Arnold Mühren vertelt over het straatvoetbal in zijn geboorteplaats Volendam: ‘Jongens en meisjes, alles liep buiten en vrijwel iedereen had dezelfde passie: voetballen.’ Voor het vervolg op Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger heb ik materiaal verzameld uit spelersbiografieën wereldwijd. De titel van het boek is: Straatvoetbal wereldwijd – Van Allegri tot Zidane: over spelers, landen en culturen. Ik beperk mij tot Nederlandstalige bronnen, met als gevolg dat België breed vertegenwoordigd is, van vroeger tot nu – van Raymond Braine tot Kevin De Bruyne.

In Nederland was het in vroeger tijden uitzonderlijk wanneer meisjes meededen aan straatvoetbal, zoals dat blijkbaar in Volendam gebeurde. Wat valt er over elders in de wereld te melden? Hierbij een aantal opmerkelijke voorbeelden van emancipatie uit de voetballiteratuur, al komen de zusjes er wat bekaaid af:

België

Het was een missionaris die Wilmots het voetballen had bijgebracht. Toen hij zes was, moest hij in de aanloop naar zijn eerste communie naar de catechese, iets wat hij verafschuwde. Toen hij dat de pater vertelde, deed die hem een interessant voorstel. Als Wilmots naar de les zou komen, zou de clericus daarna een uur lang met hem voetballen. De pater leerde hem alles: van de eerste beginselen (trappen met beide voeten) tot het rond een boom krullen van een vrije trap. Hij legde er toen al de basis voor zijn harde, zwiepende schot. Zelfs in het doel staan leerde de pater hem. Elk om de beurt vijf keer onder de lat staan. Wilmots keepte graag. Vóór de catechese voetbalden de jongens tegen de meisjes. In het doel: Marc Wilmots. Niet bij de jongens, maar bij de meisjes. Drie jaar lang hebben de twee zo samengewerkt.

De zus van Vincent Kompany werd opgevorderd om doelvrouw te zijn als de broers een een-tegen-een-wedstrijdje speelden. In het begin gebeurde dat met een plastic bal of een bal van schuimrubber, waarmee ze ook in hun appartement konden spelen omdat die geen lawaai maakte.

Brazilië

Garrincha besteedde de meeste tijd aan tegen een balletje trappen – een balletje van in een kous genaaide lappen en proppen papier. Op zijn zevende kreeg Garrincha van zijn oudste zusje een echte bal, nog niet van leer maar van rubber.

Neymar: ‘Ook mijn nichtjes voetbalden. Ik bedoel eigenlijk: ze maakten deel uit van mijn spel. Een van hen was een van de doelpalen. Mijn zusje was lange tijd de andere doelpaal. De twee andere nichtjes waren de tegenstanders. Ze stonden er als obstakel en soms hadden ze zelfs voetbalshirtjes aan, zodat ik kon doen alsof het een echte wedstrijd was.’

Italië

Francesco Totti: ‘We deden een spel waarbij we de bal voortdurend hoog moesten houden, en moesten voorkomen dat de bal de straat op rolde. In het jaar van het landskampioenschap maakten we zo’n goal tegen Perugia: een heleboel passes voor het doel zonder dat de bal de grond raakte. Ik kan me nog herinneren dat ik merkte dat ik op het schoolplein goed was in “eendjes schieten”, een spel waarbij je goed moet kunnen mikken. Een aantal jongens en meisjes gaan bovenaan een grote, brede trap staan en bij “een, twee, drie, start” beginnen ze te lopen, eerst horizontaal en dan diagonaal naar beneden, de treden af. Een schootsveld van in totaal een metertje of tien. De schutter moet met de ballen die hij voor zich heeft liggen zoveel mogelijk “eendjes” raken voordat ze hun parcours hebben gelopen. Het lijkt op het eerste gezicht eenvoudig, maar dat is het niet: je moet je concentreren op meerdere bewegende doelen en rustig blijven wanneer ze het einde naderen en de tijd begint te dringen. De ballen die we bij ons hadden waren allemaal verschillend: een van leer en hard opgepompt, een half slappe, een van plastic, een volleybal. Je moest elke bal met de juiste touch zien te raken, die is nooit hetzelfde. De eerste keer dat ik het probeerde – ik zal vijf of zes jaar zijn geweest – schoot ik alles raak. Met  eendjes schieten wordt ik al snel onverslaanbaar. Ik mis nooit, en om het spel leuk te houden spelen we in teams waarbij de slechtste steevast bij mij hoort en ik dus ook nog eens de fouten van mijn teamgenoot moet corrigeren. Dan nog win ik, eerst elimineer ik de mijne voordat ze halverwege komen en daarna concentreer ik me op die van de ander. Twee factoren zijn daarbij cruciaal. Allereerst de trap zelf: de bal en de wreef raken elkaar slechts een seconde, waarna hij razendsnel in een strakke baan vooruit moet schieten, zodat het doelwit geen kans krijgt om weg te komen. Zo heb ik een goal tegen Inter gemaakt, een paar jaar geleden in San Siro, op een pass van Cervinho: een voltreffer op de rand van de zestien, een van mijn laatste echt mooie doelpunten, de eerste van een 0-3. Ten tweede is het belangrijk om de ballen, die naar je toe worden gespeeld door degene die ze verzamelt, in één keer te controleren. Bijna iedereen verliest tijd omdat ze achter de ballen aan moeten, omdat ze hem niet direct onder controle krijgen. Dankzij mijn techniek gebeurt mij dat niet: bij echte wedstrijden zijn de secondes die je op die manier wint beslissend.’

Graziano Pelle: ‘Toen ik dertien jaar was, had ik een weddenschap op school met wat vrienden. Ik zei dat ik de bal duizend keer kon hooghouden. Toevallig was er een meisje in de buurt met een bal, een plastic ding, paars van kleur. Ik vergeet het nooit meer. Dus ik begon. Bij 1872 keer kwam de moeder van dat meisje haar ophalen en ben ik gestopt. Die weddenschap had ik gewonnen, maar ik lag daarna thuis wel drie uur op bed om bij te komen. Ik zag sterretjes en het was paars voor mijn ogen, zo geconcentreerd was ik bezig geweest met het hooghouden van de bal.’

Oekraïne

Evgeniy Levchenko: ‘Op zekere dag kon ik niet voetballen omdat er meer dan een meter sneeuw  was gevallen. Het was buiten zo guur dat ouders hun kinderen binnen hielden. En dus was ik veroordeeld tot voetballen in de gang van ons appartement. Ik zette mijn zusje tegen de verwarming aan en zei tegen haar dat ze moest keepen. Vervolgens gaf ik de bal met alle kracht een enorme poeier.’

Servië

Als er geen huiswerk meer te doen is, lonkt het grote sportveld op nog geen tweehonderd meter lopen achter hun flatwoning, waar Dusan Tadic dagelijks te vinden is. Hij brengt er veel tijd door, eerst met zijn zussen, later met vriendjes. Ze organiseren toernooien of spelen onderlinge wedstrijdjes tegen de kinderen van de andere flats. Jongens en meisjes spelen in gemengde teams. Meestal voetbal, soms basketbal of handbal.

Spanje

Elke ochtend kwam een achtjarige jongen uit zijn ouderlijk huis gestapt om met een voetbal onder zijn arm in een paar passen naar het midden van het plein te lopen. De jongen, die de dorpelingen ‘Guardi’ noemden, riep zijn vriendjes – er was ook een meisje bij – om mee te komen doen. Pep Guardiola trapte de bal tegen de muur tot er genoeg kameraadjes waren voor een partijtje. Een metalen garagedeur deed dienst als doel en er werd altijd geruzied over wie er moest keepen. Het meisje wilde nooit in de goal staan. Ze had een behoorlijk goede trap en kon de bal mooi aannemen. Later zou het vrouwenelftal van een naburig dorp ruim tien jaar lang de vruchten plukken van de vele uren die ze met Pep Guardiola en zijn vriendjes had gevoetbald.

Partijtjes van de jongens tegen de meisjes (met Wilmots in het doel bij de meisjes). Jongens en meisjes als bewegende schietschijf, target bij het ‘eendjes schieten’ (Totti). Partijtjes met mixed teams, van jongens en meisjes (Tadic). Het meisje dat niet op goal wilde staan bij het doeltjetrappen met ‘Guardi’. Levchenko ‘dwong’ zijn zusje om te keepen, in huis; zo ook Kompany, lijkt het wel. Dan is er het meisje dat niet meevoetbalt maar wier bal door Pelle wordt gebruikt voor het hooghouden, terwijl Garrincha van zijn oudste zusje een bal cadeau kreeg. Het valt op dat jongens meisjes, in het bijzonder zusjes, willen laten keepen – de positie waar ze zelf meestal geen zin in hebben. Niemand wilde op doel in het straatvoetbal, behoudens uitzonderingen (Jean-Marie Pfaff, Stanley Menzo).

Rob Siekmann

Share.

About Author

Paul Catteeuw (1956) bekijkt voetbal vanuit de tribune achter het doel. Hij houdt zo de vinger aan de pols voor wat naast de zijlijn gebeurt en probeert om er dwars doorheen te kijken. Soms vol nostalgie, soms vol verwondering, maar meestal met een vleugje ironie.

Leave A Reply