woensdag, mei 8

Ernst Happel (29/11/1925-14/11/1992), Weense Weltmeister bij Club Brugge, slotaflevering

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Herinneringen van Birger Jensen: van het puin van de Klokke tot de tempel van Wembley 1974-1978

 

Op 14 november 1992 overleed Ernst Happel in zijn geboortestad Wenen. De Oostenrijkse Weltmeister werd geboren op 29 november 1925. Hij coachte Club Brugge van begin januari 1974 tot eind november 1978. Hij verliet blauwzwart in conflictueuze omstandigheden. Hij stapte op enkele dagen na een 3-0 zege tegen…Anderlecht. Club stond toen op de…eerste plaats. Van 1975 tot 1978 beleefde hij in Brugge zijn ‘wonderjaren’: drie landstitels op rij, een bekerzege en twee Europese finales (Uefacup in 1976, Landskampioenen in 1978) tegen Liverpool. De vedette – én zijn menselijke tegenpool – van dit ‘Super Club’ was keeper Birger Jensen. Ik schreef zijn biografie ‘Mijn blauwzwart hart’. Daarin blikt de Deense doelman terug op de mooie maar turbulente jaren met Ernst Happel. Hij noemt het zelf: een liefde-haatverhouding. Een serie over het leven met de beste trainer van het Belgische clubvoetbal in vijf afleveringen.

‘Ik bestudeerde tijdens de match de stijl van de Brugse keeper Jensen.  Twee keer kwam Terry Mac Dermott oog in oog met hem maar hij gooide zich naar de grond om de bal te blokkeren. Toen Graeme Souness me aanspeelde, wist ik dat Jensen opnieuw naar de grond zou gaan. Ik gokte en wachtte tot ik de bal over hem kon liften.’  (Kenny Dalglish in My Autobiography over het doelpunt van FC Liverpool in de finale van de Europacup der Landskampioenen op 10 mei 1978; Holder & Sloughton Editors 1996)

Poepeloere in de dugout van Atletico

1 maart 1978. Mijn 27 ste verjaardag. Club Brugge – Atletico Madrid, in de kwartfinale van de Europacup der Landskampioenen. 2-0, ik stop een strafschop. Bepaalde truc? Geluk én mentale kracht. Je reputatie als keeper is daar. Je hebt niets te verliezen, dus de zenuwen zijn onder controle.

In de vijfenzestigste minuut mocht Marcial aanleggen voor de elfmeter. Ik had hem, via televisiebeelden, eentje zien missen tegen FC Nantes. Toen trapte hij naar rechts en hij hield ook deze keer nogal overdreven die hoek in het oog. Hij dacht me nog wat uit concentratie te halen met het tergend verleggen van de bal. Ik gokte met ‘rechts’, met in het achterhoofd dat hij me in het ootje wou nemen. Ik deed de schijnbeweging maar zag dat hij toch van hoek veranderde. De bal viel in het midden van het doel waar ik hem er alsnog uit ranselde. De ploegmaats vielen in mijn armen en het publiek toeterde dat het een lust was: de held op Olympia, en dat als verjaardagsgeschenk!

Naar Madrid voor vijftigduizend heetgebakerde Spanjaarden. Atletico kneep onze keel toe: twee doelpunten – Benegas in de 21 ste en Marcial in de 31 ste minuut – voor het half uur, met prachtig voetbal. Onze voorsprong meteen weggespoeld. Ik kookte want ik dacht aan wat in de namiddag was gebeurd. Eerst verdwaalden we tijdens een wandeling in een bos. We vonden de bus niet meer terug. Vervolgens zaten we in ons hotel te wachten op ons klassieke ‘vijfuurtje’, de laatste lichte maaltijd voor de wedstrijd. Tevergeefs, er was niets besteld. Op de persconferentie: niemand. De coach en de medische staf hadden de bloemetjes buiten gezet. Happel lag zijn roes uit te slapen, uiteindelijk hebben ze hem moeten wakker schudden om hem de bus in te krijgen. Poepeloere! Ook kinesist Eddy Warrinier wist niet meer van wanten. Hij moest mijn enkel verzorgen maar hij greep mijn knie vast en pakte het verkeerde lichaamsdeel in. Happel waggelde door de kleedkamer: tipsy! Bespreking? Neen! Hij heeft niets van de match gezien, de dug-out bij Atletico is een soort ‘gat in de grond’. Uiteindelijk kregen we greep op de Spanjaarden: 3-2, doelpunten van Cools en Lambert. Met nog een ten onrechte afgekeurde goal van Raoul, een hieltje. Waarom? Een geval van ‘thuisfluiterij’. Ik gooide een bal achter mijn rug naar Vandereycken, helaas belandde die in de voeten van Pereira. Ik imiteerde een fantasietje dat ik ooit de Amerikaanse basketbalvedette Bob Cousy zag opvoeren.

Vandereycken stormde naar me toe en gromde: “Wat steek jij hier uit?” Ik bleef ijzig kalm: “Ik pak de bal.” Hij was gerustgesteld. Zelfs in een heksenketel veroorloofden we ons nog dergelijke geintjes. Het zet de wijze waarop we met ons vak bezig waren in de verf. We lieten ons niet uit ons lood slaan. Happel zal het niet geweten hebben. We brachten onszelf opnieuw op koers voor de kwalificatie. Wij liepen juichend van het veld maar Happel vroeg naar de uitslag: ‘Huh?’ Niet te geloven. Er was iets gebroken tussen hem en het bestuur, als gevolg van de onderlinge vetes toonde hij openlijk zijn ongenoegen.

Met vier spitsen tegen Juventus

Halve finales tegen Juventus Turijn: een elftal met de beroemde doelman Dino Zoff en  andere Italiaanse internationals zoals Franco Causio en Roberto Bettega. Liefst 9 spelers van de Squadra Azzuri.

Happel had zijn dipje gekend. Hij was weer de oude. Zijn hond was gestorven. Dat kan het toch niet zijn geweest? Hij herpakte zich. In Turijn bleven we – voor meer dan 70.000 scheldende tifosi – stevig in de organisatie tot vier minuten voor tijd: een domme, domme tegengoal van Bettega. We wisten wat ons in Brugge zou te wachten staan: catenaccio! Een zwartwitte muur van de bianconeri. Happel hapte toe maar zette hen tegelijk voor schut. Hij bracht vier spitsen het veld in! Hij liet Lambert oplappen, met een prikje. Die dag is de knie van Raoul kapot gespoten. In de namiddag nog een pikuur tegen de pijn. Voor de match nog één. Je speelt de pannen van het dak en je mag naar Wembley. Of je blijft op de bank en je haalt geen finale. Na de wedstrijd jammerde Raoul van de pijn. Hij reed meteen naar huis, terwijl de rest verdween in de nacht voor het feest. Die prijs heeft Raoul betaald. Hij heeft toch de beloning, Wembley, gemist.

Hoe versloeg Club Brugge in de halve finale Juventus Turijn? Zoals gezegd: met vier spitsen. In deze omstandigheden wordt de doelman bijzonder aan de tand gevoeld. De ultieme test voor het brein van de keeper. Hoe anticipeer je op counters? Want Happel stuurde onze backs – Fons Bastijns en Gino Maes – zeer diep. De Italianen schrokken zich rot, Fons Bastijns knalde al na drie minuten de bal voorbij Zoff, na een crosspass van Vandereycken. De zenuwen stonden gespannen. Juventus ontvouwde zowaar een aanvalsplan. Ik bleef hun spitsen tot vier keer toe de baas. Tijdens de verlengingen, in de honderd-en-zestiende minuut liet linksbuiten Jan Sörensen zijn ware aard zien: op snelheid achter een pass van Volders, met een dribbel voorbij de Italiaanse tegenstander en een hele strakke voorzet op de voet van René Vandereycken. Nadien kreeg ik het nog even warm. Ik klaarde een één-tegen-één-situatie met Benetti en Boninsegna probeerde bij de laatste aanval een strafschop te versieren. Gelukkig kreeg hij de gele kaart.

Zelfs Happel sprong op van de bank en maakte zich boos. Hij voelde zich blij met onze – en zijn – stunt. We doken met de fans de stad in nadat ze ons eerst in de lucht hadden gegooid. We verbleven de hele nacht in cafés. Bij de zuster van Raoul – Nicole – hadden ze zelfs de hele straat afgezet. Feest, feest, feest! Ik zag de zon opkomen. Dat zal ongeveer het enige moment zijn dat ik van die nacht kan navertellen. Wat was er precies gebeurd? Geen idee. Weet ik niet meer. Behalve de uitslag: Club Brugge – Juventus Turijn, 2-0.

Na het laatste fluitsignaal stond ik – te midden van de vreugde-explosie – met mijn hoofd tegen dat van René Vandereycken. Ik trapte nadien de bal pardoes de tribune in, richting ‘burgemeester’ Michel Van Maele. Ik gooide mijn ongenoegen op de bühne. Het bestuur van Club hield ons weer aan het lijntje over de premies. Steeds dezelfde halsstarrigheid: nooit concreet zijn, altijd zwijgen over geld. Geen duidelijke lijn. Laatste acht in Europa zoveel, laatste vier zoveel. Geen professionele mentaliteit. Happel steunde ons, zonder woorden. Hij hekelde ook de houding van het bestuur. Dat wist veel van geld maar had weinig benul van voetbal. Men nam de spelers niet ernstig en suste ons met geschenken van sponsors zoals fietsen, video’s of andere gadgets. Geen geld! Dat wekte bij mij wel eens woede op. Dan riep ik: staking! Onderhandelen? Niet aan mij besteed. Dan garandeerde ik ruzie of een scheldpartij. Diplomatie? Neen, liever recht op doel af. En ik wist dat we dan Happel achter ons hadden staan.

Roken in de kleedkamer van Wembley

Naar Wembley. Dat was schone. Niet te geloven. Daar op Wembley staan, zelfs zonder toeschouwers. Iets magnifieks. Kriebels. Ik weet nog dat we stonden te staren naar die beker, naar de eretribune waar hij wordt uitgereikt. Ik sprak tegen Fons, onze aanvoerder: “Jij bent de eerste die hem mag aanraken, dan kom ik. Geef hem aan mij en ik loop er het stadion mee uit. Dat wordt mijn beker.” Ik geloofde rotsvast in onze kansen. Ik had gevochten voor dat ene moment: die finale op Wembley. Ik vertelde het ook tegen mijn ploegmaats: dat die Cup de onze zou worden. Geheel mijn stijl: ik had schijt aan alles, bij manier van spreken. De nervositeit deerde mij niet.  Ik trachtte dat over te brengen. Sommigen vreesden de atmosfeer, bedwongen hun zenuwen niet, liepen eigenlijk weg van de wedstrijd. Ik deed het voor dit soort klassiekers. Je stond daar. Mijn manier van doen kalmeerde de anderen: losjes, ik stoorde hen niet. Bleef rustig. Ik nam een sigaret uit het pakje en zei: “ Ik ben weg.” Zo verdreef ik de ergernis. Ik zat meteen in de match en wedde met mezelf: geen tegendoelpunt vandaag. Ik stopte een afgeweken schot, haalde een knal uit de ‘winkelhaak’ en dook gepast in de voeten. HUMO kopte mijn foto op zijn voorpagina: “Hier komt geen bal voorbij.”

Ach, die avond op Wembley, die achtervolgt me nog steeds. Dat verlies verwerkte ik niet. Een halve ploeg geblesseerd: zonder Raoul Lambert en Paul Courant. Jos Volders en Edi Krieger op halve kracht. Was Liverpool te sterk voor ons? Ogenblikje, ogenblikje. Neen! Met iedereen op volle kracht en met Raoul in de spits: de beker is voor blauwzwart! Daar blijf ik bij! Ik kreeg het warm en koud tegelijk in het stadion. Echt waar, ik riep de avond voor de finale tegen de jongens: “Morgen wil ik hier met de Europacup staan zwaaien. Ik zal er alles voor opofferen om dat doel te halen.” Het mocht niet baten. Kenny Dalglish versloeg me met dat listige balletje. Niet te stoppen. Nadien werden de emoties mij te sterk. Ik huilde voor het eerst in mijn voetballoopbaan.

De kleedkamer na de finale? Een begrafenis! Wat moet je zeggen? Iedereen zit voor zich uit te staren of naar zijn schoenen te kijken. Happel gaf me een vriendschappelijk tikje tegen het hoofd. Dan wist ik dat hij tevreden was over mijn prestatie.

Emoties bij winst of verlies? Vrijwel nooit. Op Wembley zag ik aan hem dat de nederlaag hem dwars zat.

Ik stak een sigaret aan. Happel deed daar niet flauw over. Hij hoestte zelf de hele kleedkamer bij elkaar. Toch een apart manneke. Wij hebben samen Club Brugge tussen 1975 en 1978 op de Europese kaart gezet.

Der Weltmeister:  apart manneke maar de beste trainer van zijn tijd

Happel aanvaardde het contract van de Nederlandse voetbalbond KNVB voor het wereldkampioenschap van Argentinië 1978. Bij Club Brugge voelde men zich voor voldongen feiten gezet. Hij zag er geen graten in om gedurende zes weken Oranje te dienen. Nederland verloor de finale van het thuisland met 3-1. Hij beet dus opnieuw in het zand, na Wembley een maand eerder. Zijn motivatie verdween zienderogen. In de eerste ronde van het seizoen 1978-’79 stuurde het lot ons naar Polen: Wisla Krakau. In Brugge wonnen we met veel moeite: 2-1. Er zat sleet op de formule. In Krakau hielden we tot vijf minuten voor tijd het hoofd koel: 1-1. Tijdens het laatste kwartier stapte hij voor het eerst af van zijn gewoonte. Hij gooide de buitenspelval overboord. Hij gaf wisselspeler Bernard Verheecke de instructie om mij op de hoogte te brengen. Die liep tot achter mijn doel om de opdracht mee te delen. Ik wist meteen hoe laat het was. Happel kreeg schrik. Dat hadden we nog nooit gezien. Hij verzaakte aan zijn principes. Het draaide vierkant en we kregen nog twee doelpunten om de oren: 3-1 en over en out! Ik reageerde in de kleedkamer ziedend op hem en trapte mijn schoen naar zijn hoofd. Het projectiel miste zijn doel maar het was een uiting van opgekropte woede. Was hij Club beu? Dacht hij: hier haal ik niets meer uit? In de aanloop naar de wedstrijd bracht hij met ons een bezoek aan Auschwitz, het concentratiekamp uit de Tweede Wereldoorlog. Hij sprak nog minder dan anders, het maakte wel grote indruk op ons. In november 1978 stapte hij op, nochtans stonden we nog aan de leiding in het klassement. Zijn relatie met het bestuur liep frontaal op de klippen. Toen hoorden we hem voor het eerst een volzin zeggen: ‘Mijne heren, ik verlaat jullie en wil iedereen bedanken voor de goede samenwerking.’ Clichés, maar hij sprak ze voor het eerst uit. Hij wandelde weg. We zagen hem nooit meer terug op Club Brugge, tenzij als tegenstander. Spijt? Dat scheen hij niet te hebben. Het einde van Ernst Happel bij Club, van de ene dag op de andere.

 We hebben hem eenmaal bijzonder emotioneel geweten. De dag toen Grietje Cools overleed. Het dochtertje van Julien werd voor de deur aangereden door een dronken man en overleed aan haar verwondingen. Daar was hij kapot van. Toen hij het hoorde, legde hij de training onmiddellijk stil. Hij besloot om met enkele spelers naar het huis van Cools te rijden, om hem te steunen.

Nadien heeft hij Julien compleet zijn zin laten doen. Hij legde geen enkele druk meer op hem. Daar heeft Julien veel steun gehad aan Happel. Twee weken later scoorde hij voor ons de treffer van de kwalificatie voor de halve finale in Madrid tegen Atletico. Onze groep demonstreerde toen mentale volwassenheid: we vochten voor Julien en toch brachten we het ook op om op het hoogste niveau te presteren. Pas achteraf heb ik begrepen dat dit ook het werk van Ernst Happel is geweest. Franz Beckenbauer won in de jaren zeventig wereldtitels en Europacups met West-Duitsland en Bayern München. Hij nam afscheid bij Hamburger Sportverein in 1982. Dat laatste jaar van zijn loopbaan leerde hij Ernst Happel kennen. Hij roemde hem bij zijn begrafenis in 1992 de beste trainer van zijn tijd. Der Weltmeister. Ik denk dat hij gelijk had.

 

 

 

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

1 reactie

  1. Pingback: informative post

Leave A Reply