Camp Nou, het stadion van FC Barcelona, is wereldberoemd. Vandaag wordt het gerenoveerd, met andere woorden: het gaat onder de sloophamer. En dat geeft altijd aanleiding tot enkele droevige gedachten.
Camp Nou werd geopend in 1957 en kreeg de bijnaam ‘the house that Ladislao Kubala built’. De balkunstenaar uit Boedapest is de eigenlijke grondlegger geweest van de verfijnde Barçastijl over de decennia heen, meer nog dan Johan Cruijff. Zijn levensverhaal is meer dan bijzonder. Ik stond in 2011 voor zijn standbeeld aan Camp Nou en voerde met hem een denkbeeldig gesprek over vreugde en verdriet in functie van mijn boek ‘Baaarça! Droomvoetbal van Guardiola tot Messi’. Ik haal het opnieuw even voor u boven. Vandaag deel twee.
De liefde voor de dochter van de coach: Daucik & Kubala brachten Barça voetbalkunst
Het geluk der kleine dingen: hij vond het goddelijke genie bij de aanbidder van zijn dochter. In de nasleep van de Torinotragedie herstelde het koppel Daucik-Kubala zich in ere. Ze formeerden het elftal Hungaria, een knap staaltje verbeeldingskracht van voetballende vluchtelingen. Het team telde Roemenen, Russen, Joegoslaven, Bulgaren en Hongaren in de rangen: balkunstenaars van het zuiverste karaat. Hungaria ontving uitnodigingen voor demonstratiewedstrijden in landen van West- en Zuid-Europa en speelde partijen tegen de Spaanse nationale ploeg. De kunde van Kubala viel in de smaak bij FC Barcelona. Dat zag geen graten in Kubi’s eis om zijn schoonvader als coach in vertrouwen te nemen. De eerste succestandem van Barcelona in het prille Spaanse profvoetbal was geboren, op 15 juni 1950 tekenden ze hun contract. Hij triomfeerde meteen in de Copa del Rey tegen Real Sociedad (3-0). Het seizoen 1951-’52 leek eeuwigdurende waarde te hebben voor Barça: winnaar van alle competities waaraan werd deelgenomen. De Coppa Eva Duarte (Supercup); La Liga (kampioenschap); Coppa del Generalissimo (beker, Valencia 4-2) en de internationaal vermaarde bekertoernooien Coppa Latina (met landskampioenen van Spanje, Italië, Frankrijk en Portugal) en Coppa Martini (met landskampioenen van Spanje, Argentinië, Uruguay en Chili). Dit is een duidelijk statement: onder Kubala en Daucik prijst men Barça in 1952 aan als het beste clubteam ter wereld. De teringziekte tuberculose velde hem in 1953 maar hij keerde bijtijds terug om opnieuw te stralen in de dubbel Liga-Coppa (Athletic Bilbao). De glans verbleekte, het eeuwige conflict tussen trainer en spelers deed zijn verscheurende intrede. Daucik verdween met slaande deuren in 1954, Kubala scheerde voorlopig geen hoge toppen meer.
Ontheemdheid verwerken met twee flessen whisky
Ik keer even terug naar zijn standbeeld en tegelijk duik ik in de tijd. We peilen even naar zijn gemoedstoestand. Onder meer aan de hand van het boekje Ladislao Kubala, een aflevering van de Bibleoteca Basica del F.C. Barcelona, geschreven door Juan José Castillo en gepubliceerd bij het eeuwfeest in 1999. Toen Kubala nog wel eens placht te voetballen met zijn veteranvoetbalvrienden op een weiland in de buurt van Camp Nou.
Hoe verwerkt een mens ontheemdheid? Hij kon op latere leeftijd tot tranen toe bewogen vertellen hoe de burgers van Barcelona hem in hun armen hadden gesloten, nadat de club hem uit zijn gevangenschap had verlost. Voelde hij zich na vijf jaar al écht thuis in zijn nieuwe stad? Tastte het bij nacht en ontij verlaten van Boedapest en Bratislava zijn onderbewustzijn aan? Hoe onzeker reageerde hij op het vijandige onthaal door het Spaanse publiek en de giftige artikels in de pro Real-pers? Welk gevolg had zijn soms buitensporig drinkgedrag, dat zich voor het eerst openlijk manifesteerde in 1955? En waarover een ‘running gag’ ontstond. Waar of niet waar? Vroeg de norse douanebeambte bij terugkeer van een Europese verplichting: ‘Niets aan te geven?’ Antwoordde de spitse Kubala: ‘Twee flessen whisky.’ Douanebeambte nog norser: ‘Toon ze me dan?’ Kubala, spits spottend naar zijn buik wijzend: ‘Zoek ze maar, ze zitten hier.’
Welke rol speelde zijn voortdurend ‘zorgende’ houding – via aankoop van kleding en voeding – ten aanzien van andere en minder fortuinlijke Hongaarse asielzoekers? Daarnaast was er het onderbelichte fenomeen van de zogenaamde ‘Magical Magyars’. Kubala was voorbestemd om aan de zijde van Ferenc Puskas te schitteren in die Hongaarse nationale ploeg. Met wonderbaarlijk voetbal – opnieuw: de Donauschool, volgens de Schots-Ierse en joodse ingevingen – verleidde die de mondiale opinie tussen 1950 en 1954: één nederlaag in vijftig wedstrijden, uitgerekend in de finale van de Wereldbeker 1954 in Zwitserland. Beschouwde hij zichzelf als de ‘missing link’ van het elftal, de ontbrekende schakel tussen Puskas, Kocsis, Hidegkuti, Boszik en Czibor? Zijn vrienden van weleer pronkten op het wereldpodium, hij bleef onzichtbaar. Hij keek ook met lede ogen toe hoe de Hongaarse democratiebeweging in de herfst van 1956 mislukte. Het bezorgde hem een déjà-vumoment. Opnieuw zochten, net als hij tien jaar eerder, duizenden Hongaren gastvrijheid in West-Europa, tientallen voetballers belandden in de exodus. Het duurde even voor hij de draad terug opnam.
Hala Hala Kubala in Camp Nou
Het Hala Hala Kubala, de strijdkreet van het Kubalismo galmde in 1957 voor het eerst uit bijna 100.000 monden door het nieuwe Camp Nou, the house that Kubala built, de culés kwamen voor hem! Mede door zijn bemiddeling haalde Barcelona de door Europa dolende Sandor Kocsis – midvoor – en Zoltan Czibor – linksbuiten – binnen, daar was weer zijn déjà-vu. Met Kubala en de jonge Spaanse strateeg Suarez vormden ze een uniek kwartet in de formatie van de Argentijnse trainer Helenio Herrera. Successen stapelden zich op met kampioenschappen in 1959 en 1960 en de Beker der Jaarbeurssteden in 1960. Schone schijn kan bedriegen. Hoewel Herrera op latere leeftijd zou declareren dat ‘Kubala de beste speler was die hij ooit had gezien’, hield hij niet van hem. Zijn onmetelijke populariteit stoorde hem, maar vooral het trage, fantasierijke, schone spel der Donauschool was de man die later in Italië naam maakte met het starre verdedigingssysteem catenaccio een doorn in het oog. Herrera stelde Kubala steeds minder op en hield hem achter de hand voor Europese avonden. Zoals de finale van de Europacup der Landskampioenen op 31 mei 1961, het werd zijn laatste wedstrijd. Tegen het bescheiden Benfica opende Barcelona als favoriet. Het onverwachte verlies (3-2) achtervolgde hem tot aan zijn dood. Het pijnigde zijn geheugen. Toen hij, de zeventig al gepasseerd, in zijn oude blaugrana-shirt een potje stond te voetballen met zijn veteranenvoetbalvrienden in de omgeving van het stadion durfde hij de herinnering nog wel eens aansnijden:‘De droevigste dag van mijn leven.’ Kon hij die Herrera maar uit zijn geheugen wissen.
De dribbel met Daucik daarentegen, die deed hem deugd. Kubala wàs Barça. Daarom verdiende hij een lied, droevig met swing, een lied van Joan Manuel Serrat, over de voetballer die kleur in het leven bracht. Met de simpele naam: Kubala. Daarom verdiende hij een standbeeld. Zoals iedereen liet ik mij er fotograferen. Ik legde mijn arm om zijn hoofd. Het was dat standbeeld voor Camp Nou: the house that Ladislao Kubala built.