Succes heeft een prijs. Liverpool Football Club is een grote club anno 2021. Bijna was dat anders gelopen. In de jaren ’90, toen het Engelse voetbal langzaam de poorten opende voor bezoekers uit andere Europese landen, raakten de Reds in verval. Net op tijd voor de écht grote revolutie herpakte Liverpool zich. De spectaculaire Champions League-finale van 2005 is door de hele wereld gezien. De Premier League ging in die jaren net wereldwijd, waardoor Steven Gerrard c.s. populair werden van Bangkok tot Buenos Aires.
Koppel daaraan: goedkope vluchten. Vanaf Schiphol vlieg je binnen een uur naar John Lennon Airport, en voor de prijzen hoef je het niet te laten. Liverpool, dat zich lang niet inliet met commercialisme – ten tijde van de CL-finale van 2005 had de club niet eens een volwaardige webshop – moest het voetbaltoerisme wel omarmen om de plots herwonnen aansluiting met de Europese topclubs niet weer kwijt te spelen.
Begrijpelijk, maar niet direct sfeerverhogend. Iedere thuiswedstrijd worden de tribunes van Anfield bevolkt door duizenden toeristen uit alle windstreken, die voor een vermogen op de legale of zwarte markt hun toegangsbewijs kochten. Problematisch is dat velen van hen niet voor de wedstrijd komen, maar slechts voor de fotogelegenheden. Een kiekje met het beeld van Bill Shankly, een kekke selfie met The Kop als achtergrond, maar verder… Een deel van hen bezoekt Anfield wél om negentig minuten mee te leven, maar grosso modo is toerisme niet bevorderlijk voor de voetbalsfeer.
Disneyland Anfield, sneren die van Everton. Jaloezie? Ja, maar vermengd met de waarheid. Een bezoek aan Anfield is niet meer zo authentiek als het was, maar bevat nog altijd volop kippenvel. In elk geval gegarandeerd: het You’ll Never Walk Alone vooraf. Een klein liedje, groots opgevoerd door dik vijftigduizend gelovigen in alle kleuren en vormen. Veel echter wordt het niet. We zijn Gerry Marsden veel verschuldigd. Rust zacht.