‘Natuurlijk moest ik voetballer worden. Als ik thuis uit het raam keek, was het eerste wat ik zag een voetbalveldje. Niet van een of andere club, maar gewoon van de speeltuin van onze wijk. Het veldje lag er vlak tegenaan. Daar heb ik veel van mijn kindertijd doorgebracht. Een wijk met allemaal jonge gezinnen en veel kinderen. Er werd veel op straat gespeeld. Als ik naar buiten keek, waren er altijd wel kinderen aan het spelen. Zo kwam het voetbal al vrij snel in mijn leven. Vier jaar moest ik nog worden toen ik al op het pleintje liep te voetballen met mijn vriendjes. Ook op school was het onze favoriete sport. Ik kan me van de kleuterschool herinneren dat we op de speelplaats niets anders deden dan voetballen.
Mijn beste vriendje, die was al een echte voetballer, want die speelde bij een club, Zennester Hombeek. Hij bleef me maar vragen of ik ook geen zin had om daar te komen voetballen. De mensen van Zennester zijn me daarna ook nog eens via school komen opzoeken. Niet omdat ik al zo’n groot talent was. Ik liep zomaar wat mee met de hoop. Het was mijn vriendje die er bij hen op aangedrongen had om mij naar Zennester te halen.
Ik weet nog goed hoe en waar ik mijn eerste voetbalschoenen kreeg. Na school moest ik altijd naar de opvang bij een onthaalmoeder. Toen mijn ouders me daar kwamen ophalen, stonden ze daar plotseling met een paar voetbalschoenen. Een fantastisch cadeau, ik zie het nog zo voor me, het waren mijn eerste Adidasjes. Ik wist meteen zeker dat ik nu bij Zonnester Hombeek mocht gaan voetballen. Mijn ouders hadden me ingeschreven. Die voetbalschoenen waren daar het ultieme bewijs van. Eindelijk mocht ik echt gaan voetballen. Een probleem was dat ik nog maar vier jaar was en geen competitiewedstrijden mocht spelen tot mijn zesde verjaardag.
Mijn leven stond toen al helemaal in het teken van voetbal.. Als ik van school kwam, maakte ik rap mijn huiswerk en daarna ging ik voetballen op het pleintje voor onze deur. Dag in, dag uit. Ze moesten mij roepen om te komen eten of als het slaaptijd was. Voor andere sporten had ik toen echt geen tijd. Dat veldje werd ook steeds maar belangrijker voor mij. De clubtrainingen alleen waren niet meer genoeg. Ik wilde alle dagen tegen een bal trappen. Zelfs als ik alleen was, nam ik mijn bal toch mee en stond ik gewoon ergens in mijn eentje tegen een muur te trappen. Dat pakte ik allemaal extra mee. Voetbal was op dat moment alles voor mij.
Mijn ouders waren ook streng voor mij. Ze hebben mij altijd kort opgevolgd. Eerst moest mijn huiswerk af, dan wilden ze mijn agenda zien en pas daarna mocht ik de straat op om te voetballen.
Ik was ook graag op de club die een steeds belangrijker deel van mijn leven werd. Hele zaterdagen heb ik er doorgebracht. In de voormiddag speelde ik mijn wedstrijden, in de namiddag bleef ik kijken naar de oudere categorieën en ‘s avonds bleef ik voor de wedstrijden van de eerste ploeg. Het belangrijkste was dat ik er veel kon voetballen, net zoals vroeger op ons speelpleintje.’
‘Mijn gewoontes van thuis had ik ook meegenomen naar mijn gastgezin. Ieder vrij moment kon je mij nog op straat vinden. Dan was ik aan het voetballen met twee gastjes van twaalf en dertien die ook bij de jeugd van KRC Genk speelden en bij de familie in het gastgezin zaten.’
Bron: ‘Defour – Verrassend openhartig over de keuzes in zijn leven en loopbaan’ (opgetekend door Luc Martens), 2012, blz. 17-18, 19, 20, 27, 39
Rob Siekmann