Herinneringen van Birger Jensen: van het puin van de Klokke tot de tempel van Wembley 1974-1978
Op 14 november 1992 overleed Ernst Happel in zijn geboortestad Wenen. De Oostenrijkse Weltmeister werd geboren op 29 november 1925. Hij coachte Club Brugge van begin januari 1974 tot eind november 1978. Hij verliet blauwzwart in conflictueuze omstandigheden. Hij stapte op enkele dagen na een 3-0 zege tegen…Anderlecht. Club stond toen op de…eerste plaats. Van 1975 tot 1978 beleefde hij in Brugge zijn ‘wonderjaren’: drie landstitels op rij, een bekerzege en twee Europese finales (Uefacup in 1976, Landskampioenen in 1978) tegen Liverpool. De vedette – én zijn menselijke tegenpool – van dit ‘Super Club’ was keeper Birger Jensen. Ik schreef zijn biografie ‘Mijn blauwzwart hart’. Daarin blikt de Deense doelman terug op de mooie maar turbulente jaren met Ernst Happel. Hij noemt het zelf: een liefde-haatverhouding. Een serie over het leven met de beste trainer van het Belgische clubvoetbal in vijf afleveringen.
‘Had Birger Jensen een magische aantrekkingskracht voor gekopte en geschoten lederen projectielen? De halve finale tegen Juventus werd eens te meer de gelegenheid voor hem om aan te tonen wat voor een grandioze doelman hij kon zijn. Viermaal achtereen leken de Italianen te gaan scoren. Even zo vaak slaagde hij de Deen erin precies op tijd zijn ledematen, meer dan biologisch begrijpelijk, te verlengen. Als een vliegend mens zonder trapeze zweefde hij naar de uiterste bovenhoek.’
(over Club Brugge – Juventus Turijn, halve finale Europacup der Landskampioenen, april 1978. Bron: 25 Jaar Europacup, Ed van Opzeeland, Het Spectrum 1981)
Een nachtelijk drinkgelag in Ipswich
Onze opmars startte in Ipswich, de nacht … na de 3-0 nederlaag tegen Ipswich Town in de zestiende finale van de UEFA Cup 1975-’76. Een boos bestuur: bij de volgende wedstrijd, derby op Waregem dat ongeslagen op het klassement aanvoerde, kregen we het mes op de keel. Presteren of boel! We wonnen in het Regenboogstadion met 0-3. Dankzij een braspartij in het hotel van Ipswich. Daar gedroegen we ons een beetje als ‘criminelen’. Onze aanvoerder Fons Bastijns, tegelijk een brave huisvader, vroeg aan Happel of we een pintje mochten drinken aan de bar: ‘Schluss, nein, schlafen.’ In de kleedkamer ontplofte hij niet, in het hotel volgde wel een botte reactie. Ik besloot dat we die zouden negeren en ik nam toen het initiatief om de koppen bij elkaar te steken, de bar te plunderen en leute te maken op de kamers. Als iedereen sliep, haalde ik met enkele jongen de flessen wijn uit de kasten. Normaal gaf Happel ons de kans om een biertje of een rood wijntje te drinken op de avond voor de match maar de minibar in onze kamers liet hij wel met water vullen. De kracht van de groep werd die nacht gesmeed. Volledig afgesloten van de buitenwereld en heel onnozel doen. Dat voetbal interesseerde ons niet. We amuseerden ons rot.
De dag nadien beschuldigde het bestuur ons van ‘diefstal’. Antoine Van Hove viel aan de ontbijttafel binnen: “Mannen, dat kan niet, dat is een schande. Jullie zijn dieven. Jullie moeten betalen.” Dankzij de winst op Waregem moesten we de boete toch niet afdokken. Dat lanceerde ons ook voor de return tegen Ipswich, op dat ogenblik onder de jonge coach Bobby Robson het beste elftal van Engeland, na Liverpool. Enkele weken eerder schakelden we met alle moeite van de wereld bevorderingsclub FC Ramsel uit: 1-3, in een weiland ergens in de Kempen. Tot tien minuten voor tijd bleef het 1-1. Voor de thuisploeg scoorde een jongen van zestien. Zijn naam was Erwin Vandenbergh. Happel hield het rustig tegen Ipswich. Hij zei enkel: “Fussballen!” En aanvallen. Alles of niets! Na tien minuten: strafschop, Lambert scoorde. De Engelsen verloren hun kompas. Het publiek groeide ook boven zichzelf uit. Ik heb Olympia nooit zo weten daveren als toen. De mensen stampten op de staanplaatsen, je voelde de trillingen op het veld toen eerst Danny De Cubber en later Ulrich Lefèvre de 3-0 op het bord brachten.
Wat vertelde Happel ons tijdens de pauze? Niets, we waren te geconcentreerd. Nog meer dan tijdens de finale op Wembley. Hij bereidde ons vooraf voor: ik trapte de bal zelden uit maar verzorgde de opbouw om in balbezit te blijven. Ik ging tijdens de pauze een sigaretje roken op het toilet. De kleedkamer leek op een begrafenis. Zo stil. “Dit kan alleen maar slecht aflopen”, dacht ik. In de tweede helft verschenen de Engelse spitsen een keer of drie voor mijn neus, als gevolg van onze pressing. Ik voerde een sliding uit, ze botsten op mijn reflexen. Dat geluk dwing je af door zelfvertrouwen, bluf en talent. Durven! Bij de 4-0 van René Vander Eycken in de 89 ste minuut bleef het eerst een poosje stil. Mensen barstten in tranen uit, werd mij later verteld. Met dank aan ons nachtelijk drinkgelag in de hotelkamer van Ipswich.
Kameradencollectief van Club
De sterkte van het Club Brugge onder Happel? De collectiviteit maar men onderschatte toch onze individuele kwaliteiten. Het voornaamste? De speciale spirit in de ploeg, op en naast het veld. Voetbal wordt ook gespeeld naast het veld: in de catacomben en het sociale leven. In de Happeltijd betraden we het veld voor 50 tot 60 wedstrijden per seizoen met inzet. Ik leunde vaak tegen de paal omdat we zoveel beter waren. Soms kreeg ik er twee binnen omdat ik me niet concentreerde. Ik beweer: het Club Brugge van die tijd was beter dan Anderlecht. Het klikte in de ploeg, onze persoonlijkheden pasten bij elkaar en liepen samen qua karakter: down to earth, twee voeten op de grond.
Julien Cools, onze zogenaamde marathon man op het middenveld, zette even vlot iemand op het verkeerde been met de bal aan de voet, op volle snelheid.
Onze voorstopper Georges Leekens – Mac the Knife – kilde als geen ander zijn spits. Onze backs Fons Bastijns en Jos Volders functioneerden als onze eerste aanvallers: op de helft van de tegenstander, zonder balverlies. Dat is een kunst op zich. Bastijns, onze aanvoerder en rechtsachter: snelheid en techniek, maakte amper fouten en pakte geen twee gele kaarten per seizoen. Als ik moet kiezen tussen Bastijns en Gilbert Van Binst van Anderlecht? Bastijns was zeker de betere voetballer. Slechts 2 interlands voor de Rode Duivels! Ik begrijp de Belgische bondscoach van die tijd niet. Hij trad op als onze vertrouwensman richting bestuur. Kwalen door een blessure? Hij benaderde de kinesist. Administratieve kwesties? Hij loste ze op. Hij bracht ons als kameraden bij elkaar, zonder veel woorden. Die rol heeft Fons voor ons gespeeld.
Happel lachte de angst voor Anfield Road en Liverpool weg
‘The first half was an interlude of uninterrupted frustration for the Reds and their legions of fans: all actions were denied by keeper Birger Jensen, whose mixture of excellence and good fortune kept the Belgian goal intact. After the break Jensen was again producing heroics.’
(Bron: officiële website van FC Liverpool www.liverpoolfc.tv over Wembley 1978)
Onze eerste UEFA-Cupfinale op Liverpool, mei 1976, 50.000 kijkers: we tikken ze uit én verliezen toch! Iedereen arriveerde met angst op Anfield Road. Happel lachte dat weg. Hij pokerde en wij speelden ons spel. Hij week geen duimbreed af van zijn stramien. “Liverpool? Das ist kein fussball. Laufen, laufen!” Zelfs daar pakte hij uit met zijn lef. Onze 0-2 hadden we kunnen verdubbelen, mocht Roger Van Gool de bal hebben afgelegd voor Raoul. Net voor en net na de rust brak hij door de rode defensie. Hij trapte naast en op keeper Clemence. We deden of onze neus bloedde want: 0-2 bij de pauze, wie had dat verwacht? De Duitse topclub FC Köln toonde belangstelling voor Roger Van Gool en die probeerde persoonlijk succes te versieren. Hij deed dat in dezelfde periode nog een keer, tijdens de halve finale van de Beker van België tegen Anderlecht. We verloren met 4-1, ze counterden ons kapot en wij verzilverden onze kansen niet. Typische Antwerpse mentaliteit, Roger Van Gool. Wel een toffe gast én een klassespits. Anders ben je niet de eerste Belg die in de Bundesliga een kampioenschap kan winnen: in 1978 met FC Köln.
Twee keer genekt door de scheidsrechter
Tijdens de pauze op Anfield bromde Happel wat maar hij gaf ons het gevoel dat ons niets kon overkomen. Rond het uur barstte Liverpool los: drie doelpunten in vijf minuten. Een diagonale knal vanuit een onmogelijke hoek in het dak van het doel, een afgeweken bal en een goedkope penalty. Bastijns beging een lichte fout buiten het strafschopgebied.
In Brugge domineerden we. Raoul kegelde een strafschop binnen na tien minuten. Op training oefenden, op vraag van Happel, al een tijdje om hem in twee tijden te trappen. Dat varkentje zouden we wel een keer wassen. Op dat moment bezwoeren vijf Clubspelers Raoul om met zijn beproefde methode uit te pakken: de mokerslag!
Vijf minuten later kreeg Krieger een vrijschop tegen: geen sprake van. Hij hekelde nadien de beslissing: “Van de 30.000 toeschouwers in het stadion beweerde enkel de scheidsrechter een fout te zien.” Van Gool sprong uit de muur, ik zag geen steek. Keegan kogelde binnen. Raoul knalde nog op de paal, pech bij de afwerking. Liverpool nam onverdiend de beker mee naar Engeland.
Vandereycken kreeg de ruimte om zich wat te misdragen
Het team van toen? In twee woorden: uit-stekend! Kameraden? Toch wel, we mochten elkaar graag. Met de nodige tweestrijd. Zo’n twee koppige kerels als Vandereycken en Cools heb ik zelden gezien maar ze droegen wel ons ijzersterke middenveld. Bekijk het zoals in een gezin. Conflicten zijn al eens nodig om tot een hoger niveau te komen. René Vandereycken – ons tactisch brein – manifesteerde zich tot leidersfiguur en tot rechterhand van de trainer. Echt Happel zijn speler. Type Happel ook. Vuile streken. Ook buiten het veld. Grapjes maken. Rommel gooien in het bier van andere spelers enzovoort. Dat soort zaken. Hij wist in het veld hoe te manipuleren, treiteren en de tegenstander opjagen. Dat lag in zijn karakter. Hij deed dat graag, dat was meer dan durven. Het zat in hem. Zelfs op zijn 21 ste het smeerlapje uithangen. Dat moest nog wat bijgeschaafd worden, daar was Happel de juiste figuur voor: hij leerde hem slim zijn. Vandereycken trok aan de haren van anderen. Hij verzon iets als de scheidsrechter de andere kant opkeek. Hij stak tegen Sporting Lokeren de bal weg onder de reclameborden. Dan vroeg de arbiter wie de bal gestolen had. De grensrechter wees de nummer 7 aan. De scheidsrechter stormde op hem af maar hij lapte René Verheyen, de nummer 7 van Lokeren, er als ‘dader’ in. En dan die grijns! Hij duwde achter onze rug blink in onze schoenen maar als je hem het op zijn beurt eens met een grap betaald zette, werd hij kwaad als een kind. Hij kon zelf met niets lachen. Hoe bleef hij functioneren? Hoe handelden we dat af? So what? Hij was deel van het geheel. We gaven hem ruimte om zich wat te misdragen. Hij hoorde erbij en liet op het veld de motor draaien. Gingen we samen uit, dan stond hij cola te drinken. Althans voor het oog, want hij waggelde wel de kroeg uit: cola met jenever! Dat ruik je niet aan je adem, het is bovendien kleurloos.
Hij deelde stevige klappen uit, ook tegen de groten van Europa. Ze leerden integendeel Vandereycken eerbiedigen. Men was beducht voor hem. Ook vanwege zijn visie en anticiperend vermogen. Hij voelde aan waar hij de bal kon droppen, zowel diagonaal als diep. Hij haalde op het veld fratsen uit, zoals iemand in de kaak knijpen of een vinger in de ribben duwen. Intimideren, zagen tegen de scheidsrechter, tegenspeler ambeteren, zijn voet zetten. Happel was gek van hem. René Vandereycken was zijn oogappel. Hij zocht zo’n type speler. Hij nam hem in bescherming en zag van hem alles door de vingers. Voor Happel was hij de belangrijkste schakel van het elftal. Hij gaf de ‘smeerlapperij’ van Vandereycken zijn plaats.
4 reacties
Pingback: see here now
Pingback: exhaustare
Pingback: สมัครเน็ต ais
Pingback: Bilad Alrafidain