Vijfenzeventig jaar geleden, op 4 mei 1949, vond één van de grootste tragedies plaats uit de geschiedenis van het wereldvoetbal. Het gezelschap van Il Grande Torino vloog te pletter tegen de basiliek van Superga boven Turijn. Meer dan 600.000 mensen woonden enkele dagen later de uitvaartplechtigheid bij.
‘Grazie-Mille-Saluti’. 4 mei 1949, 17 uur 05. Het zijn de laatste woorden van de piloot van het vliegtuig met daarin het gezelschap van Grande Torino, het grote Torino. Ze keren terug van een benefietwedstrijd in Lissabon, 4-3 verlies tegen Benfica ter gelegenheid van het afscheid van een Portugese voetballer. President Novo blijft thuis wegens ziekte, maar geeft enkel toestemming voor de trip als ze het kampioenschap veilig stellen. Dat gebeurt op 30 april 1949, na een 0-0 in Milaan bij Internazionale. De vierde titel op rij is een feit. Grande Torino geniet van zijn statuut van sportieve diplomaat van de jonge democratische Italiaanse Republiek en stalt overal in Europa – en tot in Zuid-Amerika toe – zijn voetbalshow uit. Grande Torino, renaissance in het calcio. Het elftal koppelt met zijn weergaloos en ongekend spel het land opnieuw aan elkaar, na de verschrikkingen van het fascisme onder Mussolini
(1922-1943).
Grazie-Mille-Saluti. Dan blijft het stil boven Superga. De luchthaven van Turijn wacht tevergeefs op een nieuw bericht. Enkele dagen later vormen meer dan een half miljoen mensen een begrafenisstoet op de Palazzo Madama.
Ik wandel langs de rivier de Po in de richting van de heuvel en blijf nieuwsgierig staan bij de rode, gele en paarse bloemen in de tuin van Fausto, de Giardino Coppi. Ze groeien tussen rotsblokken met een naam: Izoard, Alpe d’Huez, Télégraph. Stenen met een verleden. Foto’s verwijzen naar Coppi’s grootste prestaties in de Giro, de Tour en tijdens Italiaanse en wereldkampioenschappen tussen 1949 en 1955. Fausto Coppi (1919-1960), de wielerlegende uit de regio Piemonte, raakte bevriend met verschillende spelers van Il Grande Torino. Hij was meer dan Il Campionissimo, de kampioen der kampioenen. Van na de Tweede Wereldoorlog tot aan zijn dood in 1960 vertolkte hij een diametraal tegengesteld geluid in een door tirannie geteisterd land: individuele
vrijheid, moderne tijdgeest en steun aan de parlementaire democratie. Zijn verboden liefde voor de witte dame zet het Italië van de jaren vijftig op stelten. Precies van 1944 tot 1949 toonde Torino ook dit vrijzinnige gelaat. Coppi ontmoette soms spelers van de Granata. Ze poseerden voor foto’s, droegen een geestelijke verwantschap uit en doken samen op in herdenkingsfilmpjes.
Aan de voet van de Superga kies ik voor de pelgrimstocht naar het schrijn aan de basiliek via het steile en oude natuurpad nummer 27, achter de historische villa Sassa. Nummer 27 voert me door de wildernis, langs ontluikende en mij onbekende witte bloemen, aan de rand van een beekje. Ik kruip letterlijk boetedoenend doorheen een woud van doornen. Het zicht op de stad beneemt mij de adem: een decor van witte zwevende bergen want het groene deel hangt tussen nevelslierten. Ik verdwaal op de heuvel en ik voel me als The Fool on the Hill van
The Beatles: ‘But the fool on the hill, sees the sun going down, and the eyes in his head, see the world spinning‘round‘.
Een Albanese fruitplukker brengt redding. Zijn baas, de boer, licht me voor: dat de sneeuw amper is weggetrokken en ik de eerste idioot ben die in zes maanden langs deze kronkel de berg wil verkennen. Ik wek voldoende hulpeloosheid op, hij vermoedt in mij een vreemde snoeshaan en geeft zijn medewerker toestemming om mij met de auto naar beneden te scheuren. Vijf minuten later sta ik beduusd voor het historische stationnetje Sassi-Superga, een tandradbaan met een gammel trammetje uit de negentiende eeuw. In het aanpalende museum lacht het geluk me via een boezemende dienster toe. Ze overtuigt haar knorrige directeur om mij het verrimpelde boek met purperen kaft te overhandigen. Ik troggel het af voor negen euro. De titel fascineert me: Il Romanzo del Grande Torino. Het eerste hoofdstuk licht al een tipje van de sluier van het mysterie: la forza di un’idea.
De auteur is Franco Ossola, een architect van naam en faam in Turijn, en genoemd naar zijn vader-topvoetballer die bij Superga het leven liet.
Ik neem, na drie uur tevergeefs dwalen door het struikgewas, uiteindelijk de bus. Naar de basiliek. Het hoogteverschil is vierhonderd meter, de klimpartij duurt een kwartier. Het gebouw boezemt me afschuw, argwaan en angst in. Bedreigend monumentaal.
Tussen 1717 en 1731 bouwde men Superga ter ere van de heren van Savoie, een machtig geslacht dat langzamerhand het hele gebied in de greep kreeg. Savoie draalde niet om barbaarse methoden en liet meer dan eens een massaslachting uitvoeren tegen opstandige mensen die in de streek van Milaan en Turijn protesteerden tegen onder meer de stijgende broodprijzen. De Engelse dichter John Milton (1608-1674) wijdde zelfs een sonnet aan de bloedigste vereffening tegen burgers in 1655: On the late massacre in Piedmont. Koning Victor Emmanuel III, de laatste telg van Savoie, bakte zoete broodjes met de fascistische Movemento van Mussolini.
Ik zoek en vind aan de achterkant van de kerk, diep verborgen en vechtend tegen het onkruid: het memoriaal en monument ter ere van de van de fraaiste zonen van Turijn.
4 Mei 1949: het drama wordt verstopt. Schaamte voor de dood? Ik lees 31 namen, waar onder die van 18 spelers, 3 trainers en 2 directeurs. Grande Torino, Gli Invincibili. De onklopbaren. Het gedenkteken herinnert aan de verlichte maar door de vliegtuigcrash verpulverde voetbaldroom van voorzitter Ferruchio Novo – die niet in het vliegtuig zat -, coach Ernest Egri Erbstein en sterspeler Valentino Mazzola. Drie gelijkgestemde geesten, de voetbalvrijdenkers van Turijn, met een tegendraads karakter en hetzelfde fijnzinnige ideaal. Ik kijk in het gezelschap van twee bejaarde bezoekers, man met pet en vrouw met hoed. Oude Torinofans, ze maken deze rit wel vaker. Hij vertelt me in een vreemdsoortig Duits over de harde armoede in Turijn en hoe de crisis hen in de maling neemt. Zij beaamt druk hoofdschuddend in het plaatselijk dialect. Hand in hand zie ik ze verdwijnen. Met zichzelf en Grande Torino als laatste zekerheid in hun leven.
Il Grande Torino bevrijdde na de val van Benito Mussolini tussen 1943 en 1949 met zes kampioenstitels – waarvan vier op rij: 1946, 1947, 1948, 1949 – het Italiaanse voetbal van zijn fascistische dictaat. De fascinerende stijl van Torino – genotsvol, dat individueel vernuft paarde aan uitgekookte collectiviteit – brak ostentatief met het verleden, weerspiegelde een toekomstvisioen en vervulde het land opnieuw met trots. Il Grande Torino gold als belangrijkste exportproduct van Italië en trok met exhibitiewedstrijden een spoor van vriendschappelijkheid en
Wiedergutmachung door Europa. Op 4 mei 1949 was alles voorbij. De schaduw van Superga strijkt neer over de stad en wakkert elke avond de droevige mijmering aan. Het is de sluier van de eeuwige treurnis omtrent 4 mei 1949. Het verlangen naar verdriet, weemoed en herinnering bij il disastro del grande Torino, de tragedie van het grote Torino. Toen vloog een vliegtuig, misleid door mist en ontij, het magistraalste team uit de Italiaanse voetbalgeschiedenis het inferno in. Het prachtige donkerpurper van Torino – I Granata, als graniet –vergaarde er zijn derde dimensie door. Het straalde reeds de aristocratische spelstijl uit. Het smeedde tevens de symbiose tussen rode en blauwe politieke sentimenten, de oude liberale en republikeinse idealen van de Italiaanse eenheidsbeweging Il Risorgimento, in de schoot van de club.
Met de ramp kleurde het diepe paars tenslotte de rand van de rouw. Ruisend. Rustend, zij het niet in vrede.
Meer over Il Grande Torino vind je in het boek Voetbalzomers van Raf Willems en in het nieuwe boek Il Grande Torino van Roberto Pennino