maandag, december 23

Vijf gouden schoenen in blauwzwart – RW

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Vanavond wordt de Gouden Schoen 2018 uitgereikt. De kans is bijzonder groot dat de Nederlander Ruud Vormer hem in ontvangst mag nemen. Daarmee zou hij de negende speler van Club Brugge zijn. Lees hieronder de portretten van de eerste vijf  ‘Gouden Schoenen in Blauwzwart’: van Ferdinand Boone (1967) tot Franky Van der Elst (1990). Ook Paul Okon (1995), Timmy Simons (2002) en José Izquierdo (2016) wonnen de Gouden Schoen in dienst van Club Brugge.

 Ferdinand Boone (1934-2013), de penaltydoder met de pet: 1967

Een zowaar historische dag! Zowel voor Club, want de eerste prijs sinds 1920 was een hard feit, na 48 jaren klaagmuur. Maar ook voor mij. Want ik keek voor het eerst naar het voetbal op televisie, ‘s avonds op Sportweekend, gedurende enkele minuten. Uit de zwartwitbeelden sprong één man naar voor, de man met de pet. De doelman met de pet. Ferdinand Boone. Ik zag hoe zijn ploegmaats hem besprongen en hoe hij nadien lachend de beker in de lucht stak. Wie was Ferdinand Boone? Een keeper met ambitie. Men zegt dat Albert Carels in 1956, een monument met vijftien seizoenen staat van dienst, zélf de pijp aan Maarten in casu Ferdinand gaf: ‘Omdat hij nu eenmaal beter is dan ik.’ Boone beaamde en nam het geschenk met beide handen aan. Hij domineerde het blauwzwarte doelgebied op zijn beurt tot aan zijn afscheid langs de grote poort in de bekerfinale van 1970 tegen Daring Brussel. De Roemeense coach Norberto Höffling hitste in 1962 het heilig vuur echt in hem op. Met de geheimen van de ‘Italiaanse stijl’ want Höffling had een verleden in het calcio. Dat betekende het volgende: bij hoekschoppen trapte Boone op de voet van de tegenstander of gooide hij zichzelf in het pak met de ellebogen breed open. Hij toonde nooit angst, straalde autoriteit uit en blufte de tegenstander af. Dat strafschopgebied, daar hoorde hij thuis, zijn natuurlijke habitat, het was van hem. En de strafschop al helemaal. Hij verwierf de bijnaam ‘penaltydoder’ vanuit zijn zelfverzekerdheid. Dat demonstreerde hij tot drie keer toe in de bekerfinale tegen Beerschot. Op 26 mei 1968 kleurde het Heizelstadion voor het eerst blauwzwart. Ruim vijftienduizend fans vormden een stoet van Brugge naar Brussel. Club was vice-kampioen en onze eerste ‘gouden generatie’ trappelde van ongeduld. De zucht naar de cup was groot bij Vandendaele, Carteus, Lambert en Thio. De ‘jongeren’ hielden hun zenuwen niet in bedwang en gelukkig kregen ze steun van doelman-aanvoerder-veteraan Ferdinand Boone, bijna 34 geworden op dat moment. De favorietenrol woog te zwaar. Beerschot sneed met een vroeg doelpunt de Brugse adem af en op de 36 ste minuut…bokste Bastijns op het nippertje de tweede treffer over de lat. Jan Verheyen, de vader van Gert, trapte de penalty met de buitenkant maar Boone, mét pet, pareerde met een prachtige reflex van het linkerbeen. Terwijl hij nochtans naar rechts was vertrokken. Pas zes minuten voor tijd forceerde Club via Hinderyckx de gelijkmaker. Tijdens de extra-times vielen geen doelpunten en blauwzwart blaakte nog steeds niet van zelfvertrouwen want miste de eerste elfmeter. En Boone? In opperste concentratie keerde hij opnieuw de strafschop van Jan Verheyen. Het verdict viel pas na …de twintigste bal: 7-6! Ferdinand Boone, de statige doelman en meestal helemaal in het zwart, was alomtegenwoordig geweest, zoals steeds. Hij was de eerste keeper op Gouden Schoenen in 1967: 307 partijen aan de top en 416 in totaal. Eén doelpunt. Hij bleef altijd zijn onverstoorbare zelf, zonder hem geen beker in 1968.

Erwin Vandendaele (1944), vooruit-verdedigende klasse: 1971

Hij was de laatste schakel van het magische vierkant van Club in het eerste grote tijdperk, van 1966 tot 1973. Hij vormde met Lambert, Carteus en Thio de gouden Vlaamse generatie. Geboren tussen 1943 en 1945, zonen van de provincies Oost en West. Vandendaele boekte met Thio en Lambert al een Belgische juniorentitel in 1963. Tien jaar later vierde hij écht feest: kampioen! Hij moderniseerde de defensie en was de eerste Brugse ‘vooruitverdediger’, een Belgische versie van Franz Beckenbauer. Met de bal aan de voet door het centrum en via dubbelpasses met Carteus foerierend voor Lambert en Thio. Vandendaele voetbalde volgende de artistieke beginselen. Op die wijze stak hij in het jaar 1971 boven de concurrentie uit en kreeg hij als bekroning de Gouden Schoen. Vooral in de heenwedstrijd van de kwartfinale om de Europacup der Bekerwinnaars steeg hij boven zichzelf uit. Dankzij hem weerstond Club na de pauze de Engelse druk en behaalde hij een eerste Europese knalresultaat. In Londen ging men pas ten onder tijdens de verlengingen (4-0). Hij had het lastig met de omschakeling naar de conditionele en collectieve school van Ernst Happel. Een conflict met de Oostenrijker trok in 1974 abrupt een streep onder zijn blauwzwarte loopbaan, na 313 matchen en veertien doelpunten. Hij leefde verder als dé speler achter de landstitel van 1973. De Nederlandse trainer Leo Canjels legde het offensieve spel van zijn voorganger Frans de Munck aan banden: telkens meer dan zeventig competitiegoals en zwierige zondagen op De Klokke. Club ademde dat seizoen realisme en accentueerde bij uitwedstrijden de voorzichtigheid. Gedaan met akelige nederlagen als gevolg van messcherpe counters. Club won op zijn beurt op een diefje, net voor tijd, zoals bij Antwerp en Lierse. Met tussendoor toch enkele flitsende passages: 0-5 op Cercle en 2-0 tegen Anderlecht. Zonder twijfel was het mooiste moment de viering van de titel in het Astridpark, na 1-1 tegen uittredend kampioen Anderlecht. Vandendaele spreidde er zijn autoriteit ten toon. Club leed amper twee nederlagen en had zeven punten voorsprong op Standard. Met doelman Luc Sanders en libero Erwin Vandendaele als uitblinkende tandem.

Julien Cools (1947), marathon-man op snelheid én techniek: 1977

Heenwedstrijd Uefacupfinale op Liverpool in april 1976 voor om en bij de 50.000 kijkers. Club Brugge tikt in de eerste twintig minuten Liverpool uit. Iedereen arriveerde met angst op Anfield Road maar Happel lachte dat weg. Hij pokerde en week geen duimbreed af van zijn stramien: aanvallen. Na een onwaarschijnlijke tiki-taka-beweging via liefst elf blauwzwarte stations op de helft van Liverpool, trapte Cools met een halve volley de 0-2 op het bord. Club liet Liverpool alle hoeken van het veld zien, kreeg kansen op 0-3 en 0-4 maar verloor in een dolle vijf minuten de pedalen. Het werd alsnog 3-2. Cools sneed vele ballen op Kevin Keegan – Europa’s beste toen – af en bracht tegelijk bravoure én diepgang in het Brugse spel.

Julien Cools (1947) en Emiel Zatopek. De vergelijking is niet uit de lucht. De vermaarde Zatopek won op de Olympische Spelen van 1952 goud op de 5000 en 10.000 m en op de marathon. Hij vestigde achttien wereldrecords en schudde tijdens het lopen heel kenmerkend met het hoofd. Julien Cools was de Brugse Zatopek, de marathon man, de voetballer met de stalen longen, altijd in beweging, op zoek naar de bal. Het is een hele eer om op dezelfde lijn gezet te worden als de beste lange afstandsloper van de twintigste eeuw. En toch deed het de Jenne onrecht aan. Hij was immers véél meer dan dat. In de eerste plaats een voetballer, met de natuurlijke schaarbeweging van de linksachter. Hij maakte het machtige middenveld van Happel. Met loopvermogen, vanzelfsprekend. Maar vooral met infiltraties in een combinatie van snelheid en techniek. Cools had de dribbel in de versnelling. Hij koos én creëerde de diepte mét een passeerbeweging, zowel over de flank als door het centrum. Vandereycken organiseerde de omschakeling bij balbezit, Cools voerde ze in de praktijk uit. Cools-Vandereycken, zij formeerden een twee-eenheid, zo legde hij het mij eens uit. De directe, strakke bal van René was een automatisme voor Julien. Ze oefenden na elke training nog even apart, zowel ‘over links als over rechts’. Via de lange bal schakelde Club meteen over op de aanval.

Zijn verstandhouding met Lambert was gebaseerd op intuïtie. Eens op speed waren Zjul en Lotte niet te stuiten. Zoals op Anfield Road, tijdens de legendarische Liverpool-Club van 1976. Zoals uit bij Borussia Mönchengladbach in 1977 en Atletico Madrid in 1978. Cools blonk uit tegen de Europese top. Cools was Europese top. Zowel met Club Brugge tussen 1975 en 1978 als bij de Rode Duivels in 1979 en 1980. Onder zijn aanvoerderschap vestigde de nationale ploeg een record: elf officiële wedstrijden en 89 minuten op rij zonder nederlaag. Dan kopte kolos Horst Hrubesch de hoop aan diggelen. Julien Cools bleef internationaal met lege handen achter, na drie verloren Europese finales. Tijdens de glorieperiode werd de familie Cools geconfronteerd met een tragedie. In 1977 overleed dochter Grietje aan de gevolgen van een verkeersongeval. Ze werd slechts vijf jaar. Ze bezocht vaak de trainingen en van Happel kreeg ze dan een knuffel. Nadien gaf de coach de speler de volledige vrijheid om het drama te verwerken. Cools leerde toen diens menselijke kant ervaren. De Brugse fans droegen de blauwzwarte Zatopek én Kempenzoon in hun hart. Het zijne is gebroken.

Jan Ceulemans (1957), zwijgende leider en sterke Jan: 1980, 1985, 1986

Jan Ceulemans. Caje. Sterke Jan. Hét blauwzwarte boegbeeld mét Raoul Lambert. De sterke man van de jaren tachtig. Ik blijf het een prachtig beeld vinden, ééntje om in te lijsten, want ik jumpte mee op en neer. Jan Ceulemans, in de striemende regen, zwaaiend met de Cup voor 15.000 uitzinnige Brugse fans. Het was 15 juni 1991, Club Brugge – KV Mechelen 3-1, Heizel. In de 90 ste minuut trapte Caje de strafschop van de zekerheid voorbij Michel Preud’homme. ‘Let it rain’, zong Eric Clapton, de bescheiden Britse gitaargod die alle levensstormen doorstond. Jan Ceulemans had wel iets van zijn ‘Blues power’: kracht én techniek samengebald in een sterk lichaam. Tegelijk zwoegend langs de lijn én de kop omhoog, het overzicht bewarend, en in de versnelling met de bal aan de voet toch de man voorbij. Hij moet het geweten hebben, lang voor de anderen, die finale nacht onder de invallende duisternis. De penalty tegen Preud’homme was zijn laatste beweging van betekenis. Hij trapte hem zonder franje. Hard maar tegelijk zwierig zwiepend en ook onpeilbaar voor de Mechelse keeper. Deze elfmeter vatte de glanzende loopbaan – mét grieven – van Ceulemans samen. Het succes tegen de internationale doelman nummer één, met als schaduwzijde de trekkebenende aftocht – die verdomde knie – reeds zichtbaar.

Jan Ceulemans had zijn lichaam gesloopt. In een stijl verwant aan die van de wielrennende Flandriens, de Vlaamse wielerhelden van voor de oorlog. Zichzelf afbeulend en bonkig opboksend tegen de zeewind over de Vlaamse velden.

Jan Ceulemans was ook een vedette op zijn Vlaams: één zonder sterallures. Niettemin bereikte hij, jongen uit een Lierse volkswijk, de wereldtop. Hij bleef in de omgeving van gewiekst gesjacher zichzelf: eenvoudig en toch ook zelfbewust. Ceulemans was niet hooggeschoold of welbespraakt maar bezat een eigen mening. Hij leerde het leven in het kleine café van zijn ouders. Slim, zonder school, hij speelde pleintjesvoetbal voor zijn deur. Hij proefde de pintjes van ‘Lierke Plezierke’ en pakte de levenswijsheid mee van de de populaire Pallieter uit de schelmenroman van Felix Timmermans: pluk de dag. Hij had wel iets Pallieteriaans in zich: geen kouwe drukte en leven zoals je wenst. De bescheiden Belg had behoefte aan genegenheid om te presteren. Toch speelden drie nuchtere Nederlanders een cruciale rol in de ontwikkeling van zijn voetballeven. De spirituele Hans Croon haalde hem uit het jeugdelftal van Lierse en plaatste hem op zijn zeventiende in de aanval. De harde Han Grijzenhout forceerde, na een mislukt eerste seizoen, zijn doorbraak bij Club Brugge in 1980: kampioen en 29 doelpunten. De lol trappende Henk Houwaart bombardeerde hem tot zwijgende leider van het elftal. De Caje en Club, zijn club. Hij stapte in de sporen van de legende Raoul Lambert. Hij werd het goedlachse gezicht van de ongeremde en ook wel ongeregelde Brugse drang naar voren in de koude jaren tachtig waarin Tomislav Ivic (Anderlecht), Raymond Goethals (Standard) en Aad de Mos (KV Mechelen) met ijzig resultaatsvoetbal de toon hadden gezet. Jan Ceulemans gaf tegelijk gestalte aan het meest succesrijke tijdperk van de Rode Duivels. In het Belgische shirt vergaarde hij zijn internationale roem, het era van Guy Thys tussen 1980 en 1990. Voetbal tussen sigaar en whisky. De Caje wist zich in zijn beste dagen – als aanvoerder – met de Rode Duivels beter dan Platini, Maradona, Gullit en Belanov. De caféjongen uit Lier, de volwassen man uit Brugge stond daar op het wereldpodium, gerespecteerd door de genieën van zijn tijd. In Brugge was hij de opvolger van dat andere volksidool Lambert. Het kennersoog van Happel selecteerde hem in 1978 voor het eerste elftal. Daar bleef hij zonder concurrentie – met onder meer drie Gouden Schoenen – tot op die zomeravond in de regen van 1991. In het jubelende juichen na de penalty verborg zich een mistroostige nevel. Enkel Sterke Jan voorvoelde: het was voorbij.

Franky Van der Elst (1961), bepaler van het evenwicht: 1990, 1996

Mogen we Franky Van der Elst als één van de verstandigste Belgische voetballers naast en op het veld noemen? Hij was steeds de eerste om zichzelf te relativeren. Ook in het spel toonde hij zich slim. Zijn positie neigde naar de perfectie: altijd aanspeelbaar, maar vooral nét iets sneller bij de bal om de vijandelijke aanval te ontregelen. Voor mij blijft het seizoen 1987-’88 zijn mooiste omdat hij toen écht zijn plaats vond in het bij vlagen adembenemende aanvalsspel van Club. Dat vertrok bij hem, beter gezegd: hij deed op het juiste ogenblik het stapje links of rechts dat bepaalde dat Clubs offensieve veldbezetting in de juiste plooi viel. Hij opende vaak de rechtstreekse weg naar doel met de eerste touch. Zoals op 20 maart 1988 tegen KV Mechelen. In deze aangename topper stond de eerste plaats op het spel. Op zeven wedstrijden van het slot leek KV Mechelen – dat twee maanden later de Europacup der Bekerhouders zou winnen – een onverdiend punt uit de brand te slepen. Vier minuten voor het einde stokte de blauwzwarte storm en de geelrode organisatie bediende zich van haar sterkste punt: het uitverdedigen in een driehoekje, vanuit balbezit. Dat lukte in fase één en twee maar bij de derde beurt liep de ogenschijnlijk trage maar immer snel onderscheppende Fox in de weg. Met een slimme interceptie veroverde hij de bal en legde hem meteen in de diepte. Luc Beyens tikte hem door de benen van Lei Clijsters en raasde op volle snelheid tot voorbij Michel Preud’homme: 2-1. Met deze zege beslechtte blauwzwart het titeldebat in het eigen voordeel. Ik beschouw het seizoen 1987-’88 – titel en halve finale Uefacup – na de drie ‘wonderjaren onder Happel’ als het spectaculairste en beste uit de geschiedenis van Club Brugge. Dankzij de driehoek Jan Ceulemans – Franky Van der Elst – Marc Degryse. Van der Elst bepaalde daarbij het evenwicht.

Als controlerende middenvelder met overzicht, zonder het brutale geweld van zijn illustere voorgangers. Correct de bal onderscheppen, sober inleveren.

Geen elleboog à la Jan Wouters, geen snijdende slidings van het genre Johan Neeskens, geen kopstoten van het slag Nobby Stiles, geen gebikkel als Billy Bremner, niet de gemene grijns van René Vandereycken na een harde tackle. Precies dàt alles heeft Franky Van der Elst, te clean en te ernstig, misschien wel gemist om door te stoten naar de absolute Europese top. Hoewel hij daarvoor de kwaliteiten in zich droeg, dat herkende zelfs Pelé in hem. Bleef hij niet te lang de jongen van het café in het Pajottenland? Opgegroeid op een boogscheut van het stadion van Anderlecht, maar gedurende vijftien seizoen één van de blauwzwarte boegbeelden. Een volksheld van hetzelfde soort als Ceulemans en Lambert: hij liet de euforie overwaaien. Van 1983 tot 1999 smeedde hij het Brugse gebinte tot een soliede as, met vijf landstitels en vier bekers op het conto. Aanvankelijk ambieerde hij de positie van libero als de zijne, ook bij de Rode Duivels. Henk Houwaart posteerde hem als onvermoeibare ‘bressendichter’ op het middenveld en overtuigde hem van zijn ‘voetballende’ kwaliteiten en liet hem opschuiven van libero naar regelende middenvelder.

Hij bood zich van dan af aan als de man van de controle. Op die positie verdeelde en heerste hij, in de rug van Ceulemans bij Club en van Scifo bij de Duivels.

Franky Van der Elst was de sobere spelmaker, de té sobere spelmaker.

 

 

 

 

 

 

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.