vrijdag, november 22

Van Gordon Banks tot Andoni Zubizarreta

Pinterest LinkedIn Tumblr +

‘De arme voetballers van Uruguay vonden rond 1900 hun taal uit in de kleine ruimte waar de bal niet werd getrapt maar vastgehouden. En aan de voeten van die eerste creoolse balvirtuozen ontstond de ‘tokkel’: de getokkelde bal, alsof die een gitaar, een bron van muziek was. Het voetbal bracht vrolijkheid in het leven van de Zuid-Amerikaanse sloppenwijken.’ Zo penseelt de Uruguayaanse schrijver Eduardo Galeano in ‘Glorie en tragiek van het voetbal” de hunkering van de armen van Montevideo naar het spel om de bal. Het spontane straatvoetbal schonk de schooiers sociale schoonheid en integreerde volop in het culturele erfgoed van de verworpenen der aarde: zwarten in Brazilië, indianen in Mexico en Bolivia, mestizo’s in Uruguay en Argentinië.

Op zijn vijftiende had Gordon Banks (Engeland) zich reeds neergelegd bij een toekomst in de schaduw van de mijn. Bovendien barstte Banks niet van de ambitie. Een ticket voor Sheffield United of Wednesday kon hij niet betalen. Hij sukkelde letterlijk het spel in. Op zaterdagen lummelde Gordon Banks doelloos rond in de parken van de gore buitenwijken, tot het toeval hem hielp. Het straatelftal van Millspaugh vroeg de toekijkende Banks om hun zieke keeper te vervangen. ‘Ik voelde me even gelukkig als bij mijn selecties voor het Engelse elftal,’ verklaarde hij later. Hij mocht blijven en veronderstelde als vanzelfsprekend dat het voor de rest van zijn leven zou zijn.

Toen hij als vijftienjarige met de trein naar Manchester spoorde, zag George Best (Noord-Ierland) in het voetbal de ontsnappingsroute uit het banale bestaan in Cregagh, een achterbuurt van Belfast. Op Old Trafford beleefde hij moeilijke tijden. Hij leek de zoveelste straatvoetballer die alleen maar trucjes kon opvoeren.

Carlos Alberto (Brazilië) leerde zijn eerste voetbalkunstjes op de stranden van Rio de Janeiro. De scouts van Fluminense raakten al snel verblind door het natuurtalent.

Jan Ceulemans (België) leerde het leven op straat. Hij speelde pleintjesvoetbal voor de deur van het café van zijn ouders.

‘Als de hartstocht geboren wordt, moet het avondeten wachten,’ liet Eusebio (Mozambique) noteren in zijn biografisch verhaal ‘Mijn naam is Eusebio’. Hij speelde zijn eerste partijtjes in stoffige straatjes. Op zijn elfde vond hij zijn eerste club. In het straatploegje ‘Los Brasileiras’ ontwikkelde hij, dankzij de blote-voeten-traptechniek, een rijk arsenaal aan schijnbewegingen.

Garrincha (Brazilië) werd bij toeval voor de voetbalsport gered. Een speler van Botafogo ontdekte hem toen hij, al negentien, kunstjes uithaalde op een haveloos veldje in een krottenbuurt.

Jairzinho (Brazilië) groeide op in Caxias, een’ favela’ (armenheuvel) in het noorden van Rio de Janeiro. ‘Futebol’ was de enige vluchtweg uit de ellende voor de ‘favelaro’.

Jimmy Johnstone (Schotland) groeide op in de grootste achterbuurten van Glasgow. Hij was een rasechte straatvoetballer, met een Braziliaanse dribbeltechniek.

In Owerri ontwikkelde Nwankwo Kanu (Nigeria) zijn buitengewone balgevoel. Hij leerde kappen en draaien, als waren het voor hem natuurlijke bewegingen. Zijn vaderv en zijn broer konden het en hij dus ook. Zij het nog beter, vloeiender en met een aangeboren souplesse.

Stanley Matthews (Engeland) beleefde zijn eerste puberteitscrisis toen hij dertien jaar was. Hij stortte ineen na maandenlang discussiëren met zijn vader, die hem moest en zou inwijden in de geheimen van de nobele bokssport. Hij had er geen oren naar en staarde zich blind op het door zijn vader geminachte voetbal. Zijn vader begreep hem uiteindelijk en sindsdien bekwaamde hij zich nog verwoeder in verwarring zaaiende dribbeltrucs, op het binnenplaatsje van het ouderlijk huis.

Vsn kindsbeen af plukte Ladislao Mazurkiewicz (Uruguay) de bal, of wat daar in de jaren vijftig voor moest doorgaan, stoïcijns van de blote voeten van zijn dribbelende kameraadjes.

De vader van Pelé (Brazilië) voetbalde, zeer tegen de zin van zijn moeder, om den brode. Een zware knieblessure verhinderde zijn doorbraak. Hij ontfermde zich over zijn zoon en peperde hem de meest on-Braziliaanse basisregel in: hou het simpel. En: leer alles met de bal.

Michel Platini (Frankrijk) leefde in een droomwereld waarin alleen maar plaats was voor de bal. Zijn bal, enig op de wereld, zoals hij hem behandelde. Platini werd één met de bal.

Rivaldo (Brazilië) werd door zijn vader ingwijd in de wondere wereld van de bal. Hij leerde hem de eerste trucjes en bracht hem balgevoel bij.

Roberto Rivelino (Brazilië) verdeelde zijn tijd tussen straatvoetbal, in de open ruimte waar later het imposante Morumbi-stadion zou verrijzen, en het opdienen van de mis in het katholieke kerkje van Brooklin Paulistana.

Als arbeiderskind groeide hij op in Favoriten, de meest miserabele barakkenwijk van de hoofdstad. Het was voor kinderen een poel van ellende. Het enige vertier vonden ze in de bal, het konden ook steentjes zijn geweest. Matthias Sindelar (Habsburgse Rijk) en zijn kameraadjes voetbalden urenlang op straat, tegelijk botsten ze met het gezag. In zijn boek ‘Der gezähmte Fussball, zur Geschichte eines subversiven Sports’ betoogt Dietrich Schulze-Marmeling hoe ‘de Weense voetballende straatjeugd voortdurend op de vlucht moest voor politie, parkwachters en huismeesters. Ze kweekten een natuurlijke afkeur voor de autoriteiten. Deze ervaringen droegen ze mee in hun spelpraktijk. De Weense voetbalschool steunde op anti-autoritaire opvattingen.’

Alfredo Di Stéfano (Argentinië) was de zoon van een grootgrondbezitter in de pampas. Hij voetbalde als kind in de straattoernooien met het plebs. De ezelkar vervoerde de jongetjes naar de wedstrijden, die urenlang duurden.

Zinedine Zidane (Frankrijk) baande zich met zijn dribberls een weg door zijn met veertien nationaliteiten bevolkte omgeving, waar gezelligheid, werkloosheid en vechtpartijen een onverbrekelijke eenheid vormden. Hij stak met zijn uitzonderlijke techniek boven de andere straatvoetballertjes uit.

Andoni Zubizarreta (Spanje) werd pas laat ontdekt. Tot zijn vijftiende scherpte hij zijn snelheid aan in het handbal. Tegelijk voetbalde hij op alle mogelijke posities in het schoolteam. Pas toen koos hij voor het keepen.

Bron: Raf Willems, ‘Legendarische voetbalhelden’, 2001, blz. 8, 11, 23, 35, 38, 53, 56-57, 63, 74-75, 78, 80, 101, 104, 131, 137, 146, 149, 158, 164, 179,185

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply