Fred Spiksley (Engeland) was van kinds af aan begeesterd door de bal. Voor zijn twaalfde verjaardag vroeg hij een echte, leren bal. Vanaf dat moment werd hij nog maal zelden zonder bal gezien. Hij oefende zijn trap tegen blinde muren, omspeelde voorbijgangers en huisdieren of schoot de bal zo hoog als hij kon de lucht in. Toch dacht hij er niet over om voetballer te worden. Nee, jockey moest het wezen.
Als jongen oefende Hussein Hegazi (Egypte) zijn schot door de waterkruiken die de boeren uit de omgeving naar hun akkers droegen, van hun hoofden te schieten. Soms, als het mikken hem de keel begon uit te hangen , nam hij een aanloopje en sprong over een nietsvermoedende waterbuffel. Later zou hij Egyptisch kampioen op de middenafstanden worden, maar de liefde voor het voetbal was sterker.
Otto Harder (Duitsland) voetbalt elke dag op de Friedrichsplatz. De jongens die daar spelen, noemen zichzelf de FC Friedrichsplatz. De contributie is vijf Pfennig per wedstrijd. Aan de overkant van het plein, bij restaurant Bellavista, verzamelen de grote mannen van Eintracht Braunschweig zich eens per week. Iedere jongen van de Friedrichsplatz heeft een speler onder zijn hoede. Hun bijdrage bestaat uit het dragen van de voetbalkoffertjes van de spelers. Otto is verantwoordelijk voor het koffertje van Richard Queck. Hij is midvoor, net als Otto. De jongens noemen Otto dan ook altijd ‘Richard’. Op zaterdag zitten ze op de tribune als Eintracht thuis speelt. Dat is de beloning voor hun trouwe hulp.
Thuis zwijgt Otto Harder over zijn grootste liefhebberij. Zijn vader is ervan overtuigd dat voetbal – een uitvinding van de Britten – wordt gepromoot door joden en vrijmetselaars om het Duitse volk te verzwakken. Hij moet sowieso niets van sport hebben: het leidt nergens toe en is funest voor de moraal. Bovendien slijten je laarzen ervan. Wanneer zijn vader erachter komt dat Otto zijn verbod aan zijn beschadigde laarzen heeft gelapt, krijgt hij een pak slaag.
Otto voetbalt allengs minder vaak. Otto is nog maar vijftien. Wanneer hij langs de Friedrichsplatz naar huis loopt, voelt hij de onrust in zijn lichaam toenemen. Na afloop van een van de zeldzame wedstrijdjes waaraan hij nog meedoet, wordt hij aangesproken door de voorzitter van FC Holenzollern-Braunschweig. Een kleine club, spelend in een plantsoen waar de spelers voor elke wedstrijd zelf de doelen en hoekvlaggen moeten neerzetten. Hij antwoordt ‘ja’ op de vraag van de man of hij voor diens club wil spelen.
Aan het begin van de twintigste eeuw bracht Vittorio Staccione (Italië) elk vrij uurtje voetballend door in de speeltuinen van de buitenwijken van Turijn. Tijdens een van die sessies wordt hij ontdekt door Heinrich Bachmann, de Zwitser die destijds aanvoerder was van Torino.
Ooit was Johnny Sherwood (Engeland) gewoon een jongetje uit een groot gezin in Reading. Hij wordt ontdekt in het park door iemand van de lokale voetbalclub, en vanaf daar volgde het bekende traject: topscorer, plaatselijke roem, Miss Reading als vriendinnetje.
Heleno de Freitas (Brazilië) is de held van Botafogo, ontdekt op de Copacabana terwijl hij een sinaasappel stond hoog te houden.
Zelf voetbalde Nat Lofthouse (Engeland) vooral op straat. Tot hij op een dag inviel voor de keeper van het schoolteam waar hij naar stond te kijken. Hij droeg die dag nieuwe schoenen, maar aarzelde geen moment en rende het veld op. Een succes werd het niet: de debuterende doelman kreeg zeven doelpunten tegen en zijn nieuwe schoenen waren meteen bedorven. Later kwam hij zelf in het elftal en speelde voor het eerst een echte wedstrijd op gras.
Yeso Amalfi (Brazilië) wilde niet naar school, hij wilde niet leren. Hij wilde buiten zijn, hij wilde boksen, hardlopen en voetballen. Ondanks zijn fysieke aanleg die niemand kon ontgaan verbood zijn moeder hem door te gaan met boksen. Voetbal was nog net toegestaan in de familie Amalfi.
Zijn vader verkocht maïspap op de markt van Sao Paulo en José Ribamar de Oliveira (Brazilië) dribbelde als jongetje tussen de bezoekers door. Voetbal was zijn enige pleziertje. Zijn slaloms op de markt, het plotseling moeten uitwijken voor mensen, honden en karren scherpten zijn improvisatievermogen. Later, op het veld van Sao Paolo, kon niemand voorspellen welke kant hij nu weer op zou gaan.
De familie van Ammo Baba (Irak) verhuisde al snel naar een andere militaire basis, op het Iraakse platteland. Daar groeide hij op. Iedere dag staarde hij naar de Britse soldaten die ‘s ochtends en ‘s avonds, als de woestijnhitte van de dag was opgelost in een aangename zoelte, de tijd stukspeelden op een geïmproviseerd voetbalveldje in een hoek van het kamp. Toen hij twaalf jaar oud was, ging hij voetballen voor het schoolelftal en het duurde niet lang voor hij werd ontdekt door de trainer van het nationale schoolteam.
Het was op een zondagmiddag in Ciudadela, waar zijn familie in de jaren zestig woonde. Daar, in de stille straten, voetbalde Claudio Tanburrini (Argentinië) met zijn vader. Zoals hij, tien jaar oud, een bal ving, dat deed geen kind uit de buurt hem na, Vanaf dat moment veranderde het vrijblijvende heen en weer trappen van de bal in een serieuze keeperstraining. Zijn vader introduceerde zijn zoon bij enkele jongens uit de buurt. In zijn eerste partijtje stopte hij – drie jaar jonger dan de overige spelers – een strafschop. ‘Ik koos een hoek, zoals mijn vader me had geleerd, en dook naar rechts. Op magische wijze ging de bal op zoek naar mijn rechterhand, die ik in mijn vlucht zo ver mogelijk had uitgestrekt.’
Als kind wilde Mauro Texeira Thorpe (Brazilië) alleen maar voetballen. Met jaloezie keek hij naar de jongens die voetvolley of kleine partijtjes speelden op het strand van Recife. Zelf had hij daar geen tijd voor. Behorend tot een gezin van zestien mensen moest hij helpen de kost te verdienen.
Damir Desnica (Kroatië) was een geboren voetballer, een linksbuiten van zes jaar oud. Zijn tegenstanders vielen als de pinnen op de kegelbanen – in het dorp Obrovac, waar hij geboren was en waar de jongens die op het veld door hem waren vernederd hem terugpakten wanneer hij naar huis liep. Ze lachten en jouwden hem uit. Hij was doof, al vanaf zijn geboorte. Spreken kon hij ook niet. Als jonge jongen verliet hij het ouderlijk huis, weg van het dorp naar her doveninstituut van Zagreb. Daar bleef hij voetballen, iedere dag, hij perfectionneerde er in stilte zijn slaloms, zijn dribbels die je op het verkeerde been zetten.
In Jamaica heeft Luther Blissett (Engeland) nog nooit gevoetbald, maar in Londen doet hij al snel niets anders meer. Hij begint als rechtsback in het schoolelftal, vooral omdat hij de spelregels nog niet kent.
Zeven jaar zijn ze, wanneer ze elkaar tegenkomen, Diego Maradona en Goyo Carrizo (Argentinië). Vanaf dat moment voetballen ze elke dag met elkaar, op een veldje van Goyo’s vader. Later neemt Goyo zijn vriendje mee naar Los Cebollitos, het lokale team.
Als puber wordt José Touré (Frankrijk) een bekendheid in de buurt, hij is de aanvoerder van een vriendengroep die samen voetbalt en in schuurtjes naar muziek luistert. En als hij niet bij zijn vrienden is, is José op de club. Hij speelt voor Nantes, waar hij de ‘zoon van’ is.
In de zomer van 2014 verscheen bij een Britse uitgever de biografie van Paul Vaessen (Engeland). Het boek was geschreven door Stewart Taylor, een Arsenal-fan die zich had verdiept in de geschiedenis van een van de vergeten helden van zijn club. En zoals dat gaat in een spelersbiografie: in den beginne is er alleen nog maar de bal. Jeugdvrienden zeggen in dat boek dingen als: ‘Hij wilde alleen maar voetballen’. En er worden door hen herinneringen opgehaald aan wedstrijdjes waarin hij aan de lopende band scoorde en aan die keer dat hij er in de rust mee ophield omdat hij naar de verjaardag van zijn oma moest,. Er duikt ook een schoolmeester op die zegt dat het voetballertje voornamelijk naar buiten keek. Al die elementen bevat ‘Stuck in a Moment’, Stewart Taylors verhaal over het leven van Paul Vaessen.
Giuliano Maiorana (Engeland) bezat voetbaltalent, maar het ontbrak hem aan zelfs maar het begin van een behoefte om daarmee iets constructiefs te doen. Daarom speelde hij in een team van Italiaanse immigranten in een park in Cambridge met zijn vader als coach, in plaats van voor Brentford of Cambridge United, waar hij wat lamlendige stages had afgewerkt.
Voor zijn tweede verjaardag krijgt Sebastian Deisler (West-Duitsland) van zijn vader zijn eerste bal cadeau. Drie jaar later meldt die hem aan bij FV Turnringen. De regels van de club bepalen dat spelertjes tenminste zeven jaar moeten zijn om aan wedstrijden te mogen deelnemen. Hij is vijf, maar hij is dan al uitgekeken op het heen en weer trappen van de bal in de tuin van zijn ouderlijk huis. Maar regels zijn ook in Lörrach regels. Twee jaar lang mag hij alleen maar meetrainen met de pupillen op de woensdagmiddagen.
Julio Colombo werd geboren in Guadeloupe. Daar, tussen de palmen, leerde hij voetballen.
Voor wie in de Palestijnse gebieden in Israël woont zijn er niet veel redenen om te lachen. Voetbal is er een van. Mahmoud Sarsak was altijd buiten, hij voetbalde op straat. Toen hij negen jaar was, raakte hij bij een bomaanslag zodanig gewond dat hij nooit meer zou kunnen voetballen.
Bron: Frank Heinen, Buiten de lijnen – De bijbel van de vergeten voetballers, 2019, blz. 28, 67-68, 71-72, 110, 149, 164, 205, 207, 225, 245, 345-346, 358, 359-360, 367, 392, 393, 396-397 447, 481, 503-504, 531
Rob Siekmann