‘We woonden in Brazilië, niet te vergeten. In mijn jeugd was voetbal alom aanwezig. Wanneer ik met mijn vriendjes op een binnenplaatsje of op straat speelde, werd er altijd om ons heen gevoetbald, meestal door jongens die wat groter waren dan wij. Wij wilden dolgraag met hen meedoen, maar het was niet makkelijk om opgenomen te worden in een van de ploegen. Ze zeiden dat ik te tenger was. Dat was waar. Ik was klein en broodmager. Dat waren de eerste keren dat ik van het spelletje werd uitgesloten, en het wakkerde mijn verlangen alleen maar aan. De jongetjes met wie we zo graag wilden meedoen, waren misschien tien jaar, een paar jaar ouder dan wij, en zij dachten dat ze het voor het zeggen hadden. Dat weerhield ons – de jongsten – er niet van om ons daartegen te verzetten. We hingen rond het veld en wanneer de bal uit ging, schopten we hem niet terug maar begonnen zelf een partijtje te spelen. Dat leverde ons de nodige klappen en schoppen onder onze kont op. Mijn broer en ik deden daar zelf echter niet aan mee. We waren bang dat onze moeder zich zou laten zien.
We hadden geen outfit – zelfs geen bal, we moesten genoegen nemen met een sok of kous waarin we papier of oude lappen propten en die we zo rond mogelijk maakten, waarna we hem met een touw afbonden. Af en toe vonden we een nieuwe sok of lappen – soms, dat moet ik erbij zeggen, afkomstig van een onbeheerde waslijn – en dan werd de bal weer een beetje groter, waarna we hem opnieuw dichtbonden. Uiteindelijk begon het een beetje op een echte voetbal te lijken. Dat is meer dan over het veld gezegd kan worden – mijn eerste wedstrijden vonden plaats in de Rubens Arrudastraat: “doelpalen” van oude schoenen aan weerszijden, het ene doel waar de straat doodliep en het andere op de hoek met de Sete de Setembro-straat, de zijlijnen min of meer waar de huizen aan beide zijden stonden. Maar voor mij was het indertijd de plek waar ik mijn talent begon te ontwikkelen. Behalve dat ik tijd kon doorbrengen met mijn vriendjes en me met hen kon meten, kreeg ik er plezier in om de bal onder controle te brengen en hem laten doen wat ik wilde, met de snelheid die ik wilde – dat was niet altijd eenvoudig met een van sokken gemaakte bal. Al snel was voetbal geen tijdverdrijf meer, maar werd het voor mij een obsessie.
Mijn moeder begreep al snel wat er aan de hand was en, waakzaam als altijd, zorgde ze ervoor dat ik wel mijn huiswerk maakte. In ruil voor dat ik kon gaan voetballen, moest ik mijn jongere broertje laten meedoen. In het begin was dat lastig omdat hij te klein was en vaak huilend naar huis liep omdat een grotere jongen hem op zijn donder had gegeven of hem de bal had afgepakt, maar dat maakte me niet uit. Hij was mijn broertje en het betekende dat ik kon voetballen. Iedere keer kwamen we na het voetballen bedekt onder het vuil terug. Het zijn gelukkige herinneringen, dat ik thuiskwam en mijn moeder me opdroeg om in bad te gaan, waarna ik wachtte tot ze kwam kijken of ik me wel goed gewassen had en me dan flink afboende.
Ik was een rusteloze, vindingrijke jongen en al snel wilde ik dat we een eigen club hadden, met jongens uit de Sete de Setembro- en de Rubens Arrudastraat. Buiten voetballen was geweldig, maar ik verlangde naar een hoger niveau, om te wedijveren met mijn vader en de andere spelers die we op het trainingsveld van Noroeste, aan het einde van de straat, zagen voetballen. En dat betekende dat we een fatsoenlijke outfit moesten gaan kopen – shirts, broekjes, voetbalschoenen, sokken, een bal. Maar het geld? We moesten iets zien te regelen. De eerste bijeenkomsten vonden bij mij thuis plaats. Allereerst wilden we onze eigen outfit. Iedereen die deel wilde uitmaken van het team, moest daarvoor “tekenen” (mondeling, er stond natuurlijk niets op papier). De club kwam op het binnenplaatsje bij mijn huis bijeen, of bij een van de andere leden. Ik kreeg de ingeving om voetbalstickers te verzamelen, die toen erg populair waren, daar een album mee te vullen en dat vervolgens te ruilen tegen een bal.
We roosterden pinda’s die we hadden gestolen uit een pakhuis bij het spoor, en gingen erop uit om ze te verkopen. Al snel hadden we geld voor shirts – nou ja, hesjes, zo veel geld hadden we nu ook weer niet – en we kochten ook broekjes. Voor sokken en schoenen hadden we niet genoeg. Maar ondanks alles zou Sete de Setembro zijn eerste wedstrijd spelen. Hesjes, broekjes en dus geen schoenen. Een tijdlang noemden we ons de “Schoenlozen”, tot we er achter kwamen dat er meerdere teams in Bauru dezelfde bijnaam hadden gekozen, om dezelfde reden als wij. Toen we het stickeralbum compleet hadden, werd het geruild tegen een bal. Het was geen echte – hij had zelfs geen ventiel, en soms moesten we er eentje pikken van een geparkeerde auto en de arme eigenaar een platte band bezorgen, maar dat maakte ons niet uit. Het was in ieder geval een bal, en hij was niet gemaakt van sokken. Aangezien het stickerplan mijn idee was geweest, bewaarde ik de bal bij mij thuis, waardoor ik de baas was, als degene die de bal bezat, een soort onofficiële aanvoerder van het Sete de Setembro-team.
De club begon vorm te krijgen. En hij kwam voort uit onze eigen inspanningen, van een stel kinderen uit een arme wijk die alleen maar wilden voetballen. Onze ploeg werd gaandeweg bekend in de omgeving. We waren getalenteerd, verloren geen wedstrijd en er waren niet veel ploegen die tegen ons durfden te spelen. Ons team bestond uit mijzelf, mijn broer, een stel anderen en een paar Japanse jongens – eerder een spelersgroep dan alleen maar een elftal. Op een keer benaderden we een stel arbeiders die in opdracht van de gemeente de struiken langs de weg rooiden. We spraken hen aan en omdat ze met velen waren en van voetbal hielden, stemden ze toe in een partijtje. We speelden op straat – grotendeels bij mij in de straat. Ons team trok op het binnenplaatsje bij mijn huis de hesjes en de broekjes aan en daarna kwamen we het veld op, net als echte elftallen in een echt stadion. Kinderen bootsen altijd het voorbeeld van hun idolen na. We speelden tot het donker werd. In de eerste helft stond ik in het doel, in de tweede helft centraal op het middenveld of midvoor. Ik bepaalde de opstelling, per slot van rekening was ik de bewaarder van de bal, de baas. Een van de problemen die we kregen was de keer dat de bal de elektriciteitskabels raakte en kortsluiting veroorzaakte, waardoor de hele straat zonder stroom kwam te zitten.’
Bron: Pelé – Mijn leven (de autobiografie van ’s werelds beste voetballer aller tijden), 2006, blz. 25-27, 29-30
Rob Siekmann
Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems Uitgevers, 2023