maandag, december 30

Straatvoetbal wereldwijd: Lionel Messi (Argentinië)

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Leo begon met negen maanden te lopen en rende vaak achter een bal aan die zijn broers in huis hadden achtergelaten. Enkele dagen nadat hij zijn eerste stapjes had gezet, liep hij met de bal de straat op. De voordeur stond open, er reden zelden auto’s door de straat. Dat was het soort buurt waarin ze woonden. Toen hij naar buiten dribbelde, passeerde er een fietser die hem aanreed.

Hij keek als kind liever naar voetbal dan naar tekenfilms en kreeg voor zijn derde verjaardag een bal, versierd met een patroon van rode diamanten. ‘Let op hem!’ riep zijn moeder toen hij vier jaar was, als hij naar buiten ging om een balletje te trappen  met de oudere jongens.

Leo kon zonder bal niet slapen. Hij moest de bal in zijn buurt hebben, meestal bij zijn voeten. En hij was wanhopig als iemand de bal van hem afpakte als hij naar bed ging. Als zijn moeder hem vroeg om een boodschap voor haar te doen, dan ging de bal mee. Als dat niet kon, dan ging hij niet. Als hij geen bal bij de hand had, dan maakte hij er een van opgerolde plastic tassen of voetbalkousen, van wat hij maar kon vinden. ‘Hij speelde met een vijfje, zo groot dat hij hem overal kon raken, en toch had hij een perfecte controle over die bal,’ herinnert een van zijn broers zich. 

‘Het was tijdens een rondo die we op straat speelden met al mijn zoons. Eentje had de bal aan zijn voet en Leo stond in het midden en moest hem afpakken. In een flits gooide hij zich voor de voeten van zijn broer en pakte de bal af. We keken elkaar allemaal verbaasd aan. Niemand had hem ooit gezegd hoe hij dat moest doen. Het ging vanzelf’,’ vertelt zijn vader. ‘Toen hij iets ouder was, speelde hij met zijn twee broers, die zeven en vijf jaar ouder waren en hij danste dan met de bal om ze heen.’

De binnenplaats van oma’s huis wordt overschaduwd door een hoge, blinde muur. Het lijkt er veel te klein om te voetballen. Dat deden de jochies dus op straat. In het stof, op gravel en gruis. Vanaf dat ze klein waren speelden ze alleen maar met de bal. ‘Ze waren met vijf jongens: drie broers en de twee neefjes. ’s Zondags, wanneer we oma bezochten, gingen ze vóór het eten allemaal de straat op om te voetballen,’ herinnert zijn moeder zich. Ze speelden op het scherpst van de snede, voetbal of voetvolley, en vaak kwam Leo huilend thuis omdat hij had verloren of omdat de oudere jongens hadden vals gespeeld. Haar zus gaat verder: ‘Hij was ongelooflijk goed. Hij was nog geen vijf jaar en voetbalde al als de beste. Hij genoot ervan en bleef maar doorspelen. Hij schoot elke bal zo hard tegen de voordeur van ons huis dat de buren vaak kwamen vragen of hij niet een beetje rustiger aan kon doen.’

Het was zo’n tweehonderd meter van zijn ouderlijk huis naar dat van zijn grootouders. Leo legde ze vaak blootsvoets af . De bal trapte hij voor zich uit, of tegen een gevel of deur aan. ‘Leo was klein en liep hier altijd op blote voeten rond en speelde met de bal,’ herinnert een van de buren zich. ‘We werden vaak boos op hem, pakten hem vast en gooiden hem op de grond, maar hij stond dan weer gewoon op en ging door met spelen.’ Volgens een overbuurman speelden de kinderen heus niet de hele dag met een bal op straat, maar Leo wel. ‘Ze gingen allemaal naar huis, maar hij bleef doorgaan bij het hek. Mijn moeder werd vaak boos op hem, omdat het vaak al laat was en hij maar bleef doorgaan met die bal.’ 

Altijd was Leo bij het huis van zijn grootmoeder te vinden en speelde daar op een klein betonnen plaatsje voor het huis rondo’s met zijn broers. Of ze speelden voetvolley. Zijn neven waren er ook bij. Twee stenen dienden als doelpalen. Het ging erom wie het eerst zes doelpunten maakte. Etenstijd! De jongens kwamen binnen, hongerig, maar eigenlijk wilden ze niet ophouden met hun spel. Er werd altijd haastig gegeten, want de vijf jongens vertrokken al snel weer, met de bal onder de arm, naar het plein in het deel van de stad dat La Bajada heette. En daar maakten ze af waarmee ze waren begonnen, of ze begonnen een nieuw partijtje van zes tegen zes. En weer gaven ze alles. Vier uur achter elkaar, soms langer. Er waren nooit oneven potjes Soms daagden de grotere jongens de kleinere – Leo en een van zijn neefjes die altijd keepte – uit. Ze kregen allemaal evenveel schoppen, het ging er veel ruwer aan toe dan in het jeugdvoetbal. Leo, hij vooral, en zijn neefje moesten het meestal ontgelden, omdat de oudere jongens gefrustreerd waren geraakt. Leo rende achter de bal aan en als hij hem dan had, weigerde hij hem weer af te staan. En wee je gebeente als hij verloor. Hij begon dan te huilen, kreeg een driftbui en haalde uit naar iedereen die hem probeerde te troosten. Hij moest doorgaan tot hij had gewonnen. ‘Het liep altijd verkeerd af, we vochten altijd. Ook als we wonnen waren mijn broers me aan het pesten, omdat ze wisten dat ik dan kwaad zou worden. Het eindigde altijd met ruzie en dan moest ik huilen en was ik woest, ‘ zou hij later vertellen.

De herinneringen aan de voetbalpotjes op straat, voor het huis van opa en oma, of ernaast, in het stukje doodlopende straat, voor en tegen de muur. Met zijn broers en neefjes, bijna allemaal groter dan hij. Urenlang, elke zondag. Net vier, vijf jaar was hij. Behendig, maar ook nog te licht en te klein om hen voortdurend uit te spelen, te passeren, en te scoren. Soms had een van hen er na uren voetballen genoeg van, of werden ze aan tafel geroepen, en als het team van Leo dan achterstond, wist iedereen wat er zou komen. Huilen, schreeuwen. Tegen de schenen van zijn broers schoppen, in hun buik stompen en zij pestten hem er natuurlijk mee wat zijn woede en frustratie alleen maar deed toenemen. Verder spelen: hij bleef maar huilen en schreeuwen tot hij zijn zin kreeg. Hij wilde pas stoppen met voetballen als hij voor stond. 

Vaak ging het tussen buurten. Aan de zondagmiddagwedstrijden op het pleintje naast grootmoeders huis mocht iedereen meedoen. En het team van de Messi’s verloor nooit. Een van zijn broers legt uit: ‘Eerst wilden de anderen niet tegen ons spelen omdat Leo en het neefje dat keepte zo klein waren, maar uiteindelijk feliciteerden ze Leo. Hij was toen negen jaar oud en hij voetbalde tegen jongens van achttien, negentien jaar maar ze konden hem niet afstoppen.’

Zijn onderwijzeres op de basisschool heeft ook haar herinneringen aan Leo: ‘Mijn eerste beeld van hem is hoe hij voetbalde op het schoolplein. In een partijtje nam hij de bal dan mee aan zijn voet. Hij rende van de ene naar de andere kant van het plein en niemand kon hem tegenhouden. Ze hadden niet altijd een bal en maakten er dan een van wat ze konden vinden, zoals van sokken die ze tot een bal hadden opgerold, of van plastic zakken. Met wat ze ook maar konden vinden speelden ze op het schoolplein. Maar meestal was er wel een bal. De gymleraar had een kast waaruit ze er een gingen halen, of soms namen ze er een mee van huis.’ 

Leo hoefde niet ver te lopen naar school, zodra hij de straat op ging met de bal aan zijn voet. Het pleintje vóór de school, met een boog die de ingang overspande en een boom in het midden, was nauwelijks groot genoeg om er een bal hoog te houden of met maar één doeltje te voetballen. ‘Daarom gingen de jongens liever naar een veldje, met genoeg ruimte voor de kinderen om rond te rennen en te spelen’, aldus een andere onderwijzeres. ‘Dan zag je ze met zijn allen voetballen in die grotere ruimte met de twee doelen. De pauze was één groot voetbaltoernooi.’ Er werd gevochten om wie er in zijn team mocht spelen, want met Leo erbij was je zeker van de overwinning. Ook als ze jongens tekort kwamen bij de teams van de hogere klassen, vroegen ze Leo om voor ze te spelen, zodat zij kampioen konden worden.

Veel kinderen kregen van hun moeder wat geld mee om na schooltijd mandarijnen van te kopen. Maar ze kochten er altijd te veel. De kinderen zaten snel vol en de nog halfvolle zak wilde niemand meedragen. De verleiding was bovendien te groot: de jochies haalden de mandarijnen uit de tas en begonnen ermee te spelen. Met hun voeten vooral. En vooral Leo. Naar huis lopen vanuit school, slechts een paar honderd meter, en een mandarijntje hooghouden. Er bestaat een video van hem als twaalfjarige, in een parkje aan de oever van een rivier. Hij houdt van alles hoog, onder andere een sinaasappel. De herinnering aan vroeger. Er bestaat een foto met zijn oma en moeder, aan de oever van mogelijk dezelfde rivier. En voor hem een mooie plek, met wat gras, om te voetballen – om een mandarijntje hoog te houden, of een blikje, of een dennenappel. Niet alleen van school naar huis, of omgekeerd. Op elke wandeling: als er geen bal in de buurt was moest er iets anders worden gezocht. 

Messi speelde al op vijfjarige leeftijd, nog voor zijn eerste dag op de basisschool, elke week in wat het ‘babyvoetbal’ werd genoemd (zeven tegen zeven, voor kinderen van vijf tot twaalf jaar) bij de club Grandoli,  in de buurt waar hij geboren was. De club was opgericht door een groep vaders die een competitie voor de kinderen uit de buurt wilden opzetten. Als er geen training was, dan sprak hij af met vriendjes uit de buurt. ‘We deden vaak dingen samen, er was altijd wel een nieuwe truc om te leren, iets uit te proberen. We waren niet echt ondeugend – soms vernielden we een bloemperk met de bal of we gebruikten een hek als doel. Als je dit huis uit loopt en je gaat ongeveer tweehonderd meter naar rechts, dan zie je een open ruimte. Daar zette hij zijn eerste stapjes als voetballer. Daar trapten we tegen een bal, daar renden we rond, dat was ons terrein.’, vertelt een van hen. De straat waar Leo woonde was slechts tweehonderd meter verwijderd van dat hobbelige, afgezette grasveldje.

Bij een winkel in de buurt gebruikte Leo de ijzeren deur voor een-tweetjes om te voorkomen dat zijn vriendjes de bal van hem afpakten.

‘We knipten het draad van de hekken rond het veld bij de kazerne kapot om er te kunnen spelen en dan werden we steeds weggejaagd door de militairen, want we mochten daar helemaal niet komen’, herinnert een ander vriendje zich. ‘Maar dat veld was nu eenmaal perfect voor ons om op te voetballen, omdat er een prachtige grasmat lag waarop niemand ooit liep. Soms verrasten ze ons als we aan het spelen waren en dan namen ze ons mee naar binnen, waar ze een soort cel hadden. Maar er gebeurde niets: ze namen je mee naar binnen door de ene deur en lieten je door een andere deur weer naar buiten. Ze wilden ons alleen maar bang maken.’

Bronnen: Luca Caioli, Messi – Het verhaal van een jongen die een wereldster werd, 2011, blz. 13, 14; Guillem Balague, Messi, 2014, blz. 35, 36, 43, 49, 50, 51, 52, 54, 63-64, 65, 66, 68. 69-70; Jordi Puntí, Messi – Stijloefeningen, 2019, blz. 31-32; Edwin Winkels, De tranen van Messi – De hoogte- en dieptepunten in de carriere van de beste voetballer ter wereld, 2021, blz.11-12, 13-14, 21, 22

Rob Siekmann

Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het voetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems Uitgevers, 2023 

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply