zaterdag, november 23

Straatvoetbal wereldwijd: Francesco Totti (Italië)

Pinterest LinkedIn Tumblr +

‘Mijn vader vertelde me dat ik al met acht maanden op vakantie indruk maakte door op het kiezelstrand met zo’n plastic oranje bal aan mijn voeten te lopen die hij voor me had gekocht, de eerste in een lange rij. Ik wil niet opscheppen, maar normaal loopt een kind van acht maanden amper en ik liep met een bal, en dat ook nog eens op een hobbelig oppervlak. Ik nam de bal mee naar bed, naar speelgoed keek ik niet om. Alleen de oranje Super Santos telde voor mij.

We voetbalden op de binnenplaats maar ook op straat toen de winkels nog gewoon dicht gingen tussen de middag. Om twee uur gingen de rolluiken naar beneden, waardoor we soms tot vijf uur de beste doelen hadden die we ons konden wensen. De mensen waren er minder gelukkig mee, want iedere voltreffer bracht een enorm kabaal voort, wat weer een hoop commentaar opleverde, maar niemand van ons die zich daar iets van aantrok. We deden een spel waarbij we de bal voortdurend hoog moesten houden, en moesten voorkomen dat de bal de straat op rolde. In het jaar van het landskampioenschap maakten we zo’n goal tegen Perugia: een heleboel passes voor het doel zonder dat de bal de grond raakte. Het grootste probleem deed zich voor wanneer het schoolplein gesloten was en de bal over het hek ging. Dan moesten we aanbellen bij de portier, een nors figuur. Met wat geluk kwam zijn zoon aan de intercom, een jongen die bijna nooit buiten kwam, maar wel heel aardig was. Hij was het die steeds de bal voor ons van  het schoolplein haalde – een, twee, drie keer in de middag. 

Ik kan me nog herinneren dat ik merkte dat ik op het schoolplein goed was in “eendjes schieten”, een spel waarbij je goed moet kunnen mikken. Een aantal jongens en meisjes gaan bovenaan een grote, brede trap staan en bij “een, twee, drie, start” beginnen ze te lopen, eerst horizontaal en dan diagonaal naar beneden, de treden af. Een schootsveld van in totaal een metertje of tien. De schutter moet met de ballen die hij voor zich heeft liggen zoveel mogelijk “eendjes” raken voordat ze hun parcours hebben gelopen. Het lijkt op het eerste gezicht eenvoudig, maar dat is het niet: je moet je concentreren op meerdere bewegende doelen en rustig blijven wanneer ze het einde naderen en de tijd begint te dringen. De ballen die we bij ons hadden waren allemaal verschillend: een van leer en hard opgepompt, een half slappe, een van plastic, een volleybal. Je moest elke bal met de juiste touch zien te raken, die is nooit hetzelfde. De eerste keer dat ik het probeerde – ik zal vijf of zes jaar zijn geweest – schoot ik alles raak. 

Met  eendjes schieten wordt ik al snel onverslaanbaar. Ik mis nooit, en om het spel leuk te houden spelen we in teams waarbij de slechtste steevast bij mij hoort en ik dus ook nog eens de fouten van mijn teamgenoot moet corrigeren. Dan nog win ik, eerst elimineer ik de mijne voordat ze halverwege komen en daarna concentreer ik me op die van de ander. Twee factoren zijn daarbij cruciaal. Allereerst de trap zelf: de bal en de wreef raken elkaar slechts een seconde, waarna hij razendsnel in een strakke baan vooruit moet schieten, zodat het doelwit geen kans krijgt om weg te komen. Zo heb ik een goal tegen Inter gemaakt, een paar jaar geleden in San Siro, op een pass van Cervinho: een voltreffer op de rand van de zestien, een van mijn laatste echt mooie doelpunten, de eerste van een 0-3. Ten tweede is het belangrijk om de ballen, die naar je toe worden gespeeld door degene die ze verzamelt, in één keer te controleren. Bijna iedereen verlies tijd omdat ze achter de ballen aan moeten, omdat ze hem niet direct onder controle krijgen. Dankzij mijn techniek gebeurt mij dat niet: bij echte wedstrijden zijn de seconden die je op die manier wint beslissend.

Ik denk dat ik een jaar of twaalf moet zijn geweest. Mijn neefje, een buurtvriendje en ik gaan zonder voetbal naar buiten, maar op het schoolplein zijn de twee broertjes een balletje aan het hooghouden. Ze horen niet echt bij onze groep, ze komen weinig buiten, hun ouders zijn streng met huiswerk en zo. Maar we kennen elkaar en dus vragen we niet eens of we mee mogen doen, dat ligt voor de hand. Als we er nog eentje bij vinden, kunnen we een potje drie tegen drie spelen. Alleen geven ze de bal niet af, kun je nagaan wat een types dat zijn: “De bal is van ons, en jullie doen niet mee.” En hoe meer we aandringen, hoe meer zij hun best doen om de bal buiten ons bereik te houden. De twee houden koppig vol. Tja, als het niet goedschiks kan… Het komt tot een handgemeen en eigenlijk zijn ze geen partij, want op die leeftijd telt of je een beetje groot, maar vooral ook of je een beetje streetwise bent. De broertjes maken dat ze wegkomen en vergeten zowaar de bal mee te nemen. We beginnen te voetballen, blij dat we deze krachtmeting hebben gewonnen, en het hele voorval is al snel weer vergeten. Door ons tenminste. Helaas treffen we aan het einde van de middag, als we thuiskomen, onze moeders op straat aan. Ik heb ze nog nooit zo woedend gezien. Zo komen net van het politiebureau in de wijk. Kort samengevat: de ouders van de onsympathieke broertjes hebben aangifte gedaan en gezegd dat hun kinderen zijn overvallen en van een bal zijn beroofd. De agenten – die ons kennen – zijn naar onze moeders gegaan om de zaak af te handelen zonder dat er een officiële aanklacht wordt ingediend. De moeders hebben natuurlijk moeten beloven, behalve dat we voor de bal moeten betalen, dat ze ons flink straf zullen geven en dus kunnen we onze vrije middagen buiten wel even vergeten. Daar blijft het niet bij: de volgende dag op school zit ik in de klas wanneer er op de deur wordt geklopt, het is de muziekjuf,  een norm mens dat haar hoofd door de deuropening steekt en zich met een verdacht vriendelijke toon tot mij richt: “Francesco, zou je alsjeblieft even met me mee kunnen komen?” Ik moet wel opstaan, ook al ruik ik onraad. En jawel hoor. Ik ben nog niet buiten of ze pakt bliksemsnel met twee vingers mijn oor beet; met de andere hand heeft ze mijn buurtvriendje op dezelfde manier vast. En zo sleept ze ons letterlijk aan de oren door het hele schoolgebouw, zonder ook maar een verdieping over te slaan. Intussen is de bel voor de pauze gegaan en komen de kinderen de klassen uit om ons uit te lachen. Die verdomde rotbroertjes zullen er ook wel ergens grijnzend tussen lopen. Wat een totale afgang! Het kan geen toeval zijn dat het ergste dat ik heb “uitgehaald” te maken heeft met een voetbal.’

Het straatvoetbal is niet meer en het is dan ook niet zo verwonderlijk dat vorige generaties barstten van het talent, terwijl ze nu moeilijk te vinden ziju. Wij brachten vijf uur per dag op straat door en in de zomer wel tien uur: overspelen, doelschieten of een partijtje. Het klinkt alsof we geen donder uitvoerden, maar het was een ongeëvenaarde omgeving om je techniek, intuïtie en wilskracht te ontwikkelen. Tegenwoordig is het overal verboden om te voetballen, behalve op veldjes waar je meteen lid wordt van een club en “een balletje trappen” wordt ingeruild voor training. Soms zou ik de trainers die kinderen op vroege leeftijd al intensieve intervaltraining laten doen door elkaar willen schudden. Maar blijkbaar is het tegenwoordig overal zo: de overdreven aandacht voor fysieke kracht. Mijn zoon heeft het geluk dat hij een eigen voetbalveldje in de tuin heeft, en als hij geen huiswerk heeft spoor ik hem aan om zijn vriendjes uit te nodigen en te doen wat wij deden: een half uurtje overtrappen en doelschieten bij wijze van warming-up en daarna een wedstrijdje. Dat is het voetbal waar je van geniet, dat andere is een noodzakelijk kwaad voor als je op een leeftijd bent aangekomen dat je op een hoog niveau gaat spelen, niet als je tien bent. As je tien jaar bent moet je met techniek bezig zijn, zoals goed leren dribbelen, het liefst tegen een grotere en hardere tegenstander. Het is heel simpel: spelers zoals ik, Del Piero, Baggio of Mancini, hebben als kind elke dag urenlang vrijuit gevoetbald. Dat betekende harde knallen tegen garagedeuren en wegwezen als je de bal door een kerkraampje had geschoten, de pastoor achter je aan rende, en als hij je te pakken kreeg was er nog niets aan de hand. Dat was de straat voor mij, een heerlijk speelparadijs. 

Ik blijf twee jaar bij Fortitudo – het veld ligt midden in de wijk, naast de school tegenover ons huis. Vanaf de eerste dag zijn de trainers onder de indruk van mijn balbeheersing. Het geeft me de rust om de juiste oplossing te kiezen, in moderne voetbaltaal heet dat “anticiperen”. Het geheim erachter is een oud recept, maar ik blijf het herhalen ook al vrees ik dat ze van de trainingsvelden van vandaag de dag zijn verdwenen: de muur. De muur is de eerlijkste medespeler die je kunt vinden: als je de bal goed trapt, krijg je hem goed terug, maar als je hem slecht trapt, krijg je hem ook slecht terug. Talent en veel tegen de muur schieten – vanaf heel jong, op het schoolplein  – leidden tot balbeheersing. En balbeheersing is de sleutel tot het ware voetbal.’

Bron:  Francesco Totti met Paolo Condo, De Capitano, 2019, blz. 12, 16-17, 18, 19, 20-22, 23-24, 25

Rob Siekmann

Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems Uitgevers, 2023

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply