‘Ik heb uren buiten gespeeld met een voetbal. Doelpunten naspelen die ik net op de televisie had gezien. Of dropkicks oefenen tegen een dooie muur. Duizenden keren achter elkaar. Uiteraard wilde ik dat het liefst met vriendjes doen. Maar zij hadden niet zo’n grote fascinatie voor de bal als ik. En waren dus niet altijd buiten. Ik begreep daar niks van.
Mijn fascinatie om met een bal mijn vrije tijd in te vullen uitte zich regelmatig in asociaal gedrag. Bijvoorbeeld op het schoolplein van mijn basisschool. Tijdens het speelkwartier vond ik dat het schoolplein van mij was. Er moest gevoetbald worden. Als ik in de klas zat, was ik de jongens al aan het rekruteren.”Doe jij ook mee tijdens het speelkwartier? Zullen we dan alvast teams maken?”
De meisjes en jongens die knikkerden, aan het touwtjespringen waren of tikkertje speelden, zag ik niet. Ze telden niet mee voor mij. Rücksichtslos ging ik tekeer. Blind fanatiek. Dat zorgde er regelmatig voor dat er huilende kinderen op het schoolplein lagen. Had ik ze omvergelopen.
Na school was het meteen voetballen op een veldje. Maar soms gebeurde het dat er geen vriendjes op kwamen dagen. Teleurgesteld droop ik dan af naar huis. Dus begon ik contracten te sluiten. Dat klinkt overdreven, maar ik wilde de garantie hebben dat er na schooltijd vriendjes naar het veldje zouden komen om te voetballen. Die “contracten” bestonden uit een groot A-4tje waarop de namen van mijn klasgenoten stonden. Daarboven had ik in grote letters geschreven: Hierbij verklaar ik dat ik na schooltijd meteen verschijn op het voetbalveld. Ik ging alle jongens langs en liet ze een handtekening zetten bij hun naam. Zo probeerde ik zekerheid te krijgen. Zwart op wit. Dat er in ieder geval genoeg jongens waren die kwamen opdagen.‘
Bron: Jan van Halst, ‘Kopzorgen – Prestatiedruk, twijfel en de weg naar zelfinzicht’, 2025, blz. 14-16
Rob Siekmann