vrijdag, november 15

Straatvoetbal in België: Guy Thys

Pinterest LinkedIn Tumblr +
”Een van mijn vroegste herinneringen, van toen ik drie of hoogstens vier jaar oud was, is dat ik na de wedstrijd, met kinderen van andere spelers, op het grote terrein tegen een bal mocht trappen. We hosten het veld op en liepen ons de ziel uit het kleine lijfje achter een plastieken bal aan tot grote voldoening van de fiere, jonge vaders die het tafereel langs de kant stonden gade te slaan. Toen al wist ik dat ik voetballer wou worden. Zoals vele kinderen in die tijd was ik gebiologeerd door het voetbal. Toen ik vijf, zes jaar was – en nu kom ik op de leeftijd dat ik me sommige feiten nog haarscherp kan herinneren – kende ik de namen va alle spelers, en niet alleen die van Beerschot. Ik verzamelde voetballersprentjes die bij de chocoladerepen zaten. En maar chocolade eten om de verzameling prentjes aan te vullen. Ik was vol van voetbal. En ik was vol bewondering voor mijn vader. Ik was fier als een pauw omdat mijn vader kapitein was van de kampioenenploeg Beerschot en in de nationale ploeg speelde.
 
In die tijd kon je je maar aansluiten als je twaalf was, en dan mocht je de eerste twee jaar alleen aan de trainingen deelnemen. Pas op je veertiende als kadet kreeg je toelating om officiële wedstrijden te spelen. Miniemen, pupillen, pluimpjes, duiveltjes en wat nog allemaal, het bestond voor de oorlog niet. Nu kunnen jonge spelertjes vanaf zes jaar voetbal spelen, met de nadruk op het werkwoord “spelen”. In onze tijd moesten we wachten tot we twaalf waren. Het wachten was een verschrikkelijke beproeving voor mij. Ik wou voetbal spelen, maar ik mocht niet. Het is nochtans in die jaren, laat ons zeggen tussen acht en twaalf jaar, dat de basis van de voetbaltechnieken moet gelegd worden. Ik had het geluk dat mijn vader mij een en ander kon bijbrengen, zowel op voetbaltechnisch als mentaal vlak, zodat ik al heel ver stond toen ik mijn eerste wedstrijden speelde.
 
Ik was bezeten van het voetbal en zou de godganse dag niets anders gedaan hebben, als er niet bepaalde andere verplichtingen waren – naar school gaan bijvoorbeeld – waaraan moest voldaan worden. Ik moet toegeven dat mijn vroegste herinneringen op voetbalgebied scherper in mijn geest geprent zijn dan mijn prilste schoolervaringen. Ik ging te voet naar school. Ik had altijd een tennisballetje op zak, dat ik onderweg met de voet tegen de muren van de huizen kaatste. Het gebeurde al eens dat het balletje in een keldergat viel, en dan moest ik aanbellen oom het terug te krijgen, waardoor ik steevast te laat op school kwam.
 
Ik heb het al laten uitschijnen en de feiten kunnen dit staven: het voetbal primeert in mijn jeugd. Moeder heeft nooit de kans gehad om een mooie siertuin aan te leggen. De eerste dag dat we daar woonden, werd er met krijtjes een goal op de muur getekend. Het geheugen laat me in de steek, maar ik zal er niet ver naast zijn, als ik zeg dat vader de dader was. Elke spriet gras moest er aan geloven in onze tuin. Er kwamen altijd jongens uit de buurt of schoolkameraden aanbellen om mee te voetballen. En als hij maar enigszins kon, speelde vader even mee. Heerlijk was dat. Op school, op straat, in de tuin, op het plein, overal speelden we voetbal. En ik blijf erbij dat dit de beste leerschool is. Op straat kan je meer leren dan op een training. De Brazilianen leren ook op het strand voetballen.
 
In die optiek verdient het initiatief dat de Belgische voetbalbond in 1988 opgestart heeft, om – waar mogelijk – het straatvoetbal weer aan te wakkeren alle steun. Michel Sablon [technisch directeur; RS]spant zich geweldig in om het straatvoetbal weer van de grond te krijgen. Maar het grote verschil met vroeger is natuurlijk dat je nu moet zoeken naar een hoekje waar het nog veilig is, terwijl wij vóór de oorlog overal konden spelen. Kinderen die sneuvelen in het verkeer, dat kenden wij gelukkig niet. In een tijdsspanne van vijftig, zestig jaar is de wereld er helemaal anders gaan uitzien. Als de kinderen nu thuiskomen, hangen ze aan de tv, zitten achter hun computer of luisteren met de hoofdtelefoon naar hun cd. Dat bestond in mijn jeugd allemaal niet en wij waren er niet minder gelukkig om. Wij speelden voetbal en dat was het. Wij hadden niet al die ontspanningsmogelijkheden en precies daarom was het zo aangenaam om één echte hobby te hebben. [cursivering toegevoegd; RS]
 
Op mijn twaalfde mocht ik eindelijk mijn aansluitingskaart gaan afhalen op het sekretariaat van Beerschot. Een grote gebeurtenis was dat. Ik mocht eindelijk voetballen. Ik was niet alleen groter dan de andere jongens, maar ook op technisch vlak was ik een van de beteren en daar zat mijn vader natuurlijk voor veel tussen. Gedurende jaren had hij zich met mij beziggehouden, zodat ik wist hoe de bal de controleren. Hij had me ook met twee voeten leren voetballen en dat heeft ondermeer tot gevolg gehad dat ik later altijd op links werd uitgespeeld, hoewel ik van nature uit rechtsvoetig was. Ook in de nationale ploeg kreeg ik een stek op de linkerflank.
 
Vader heeft me zeker niet naar het voetbal gedreven, al deed het hem natuurlijk plezier vast te stellen dat zijn zoon in zijn eigen voetsporen trad. Soms moest hij mij eerder afremmen dan aanmoedigen. Ik denk dat ik zowel op voetbaltechnisch als op mentaal vlak een ideale voetbalopleiding heb genoten.’

 Bron: Henk van Nieuwenhove, ‘Guy Thys – Tussen hemel en hel’, 1990, blz. 15, 18-19, 21, 22-23, 24-25

Rob Siekmann

Share.

About Author

Regelmatig publiceren we artikels van eenmalige gastschrijvers. Ook zin om een artikeltje te plegen? Neem contact op met info@dewitteduivel.com en bezorg ons jouw tekst.

Leave A Reply