Paardrijden deed Bram Appel ook graag [zijn vader was de beheerder van renbaan Duindigt in Wassenaar; RS], maar hij was vooral geïnteresseerd in voetbal. Eerst op het schoolplein met zijn vriendjes, pas later in verenigingsverband. Op de veldjes en pleintjes in de buurt maakte hij naam onder leeftijdsgenootjes vanwege zijn harde schot. ‘Op straat had hij lang met een tennisbal, of met een van paper gemaakte dot, het voetbalspel bedreven. Bij het “sjotten” was hij al te machtig geweest met zijn schot. Brammetje moest ter wille van de lieve vrede met zijn kameraadjes maar gaan keepen’, schreef Het Vrije Volk in augustus 1960 in een uitgebreid portret van Appel bij zijn officiële afscheid als voetbalprof.
Op zondag werd braaf de gang naar de kerk gemaakt, maar Bram interesseerde zich weinig voor het geloof. Het kwam niet zelden voor dat zijn ouders hem misten in de kerkbankjes. Hij was er dan tussenuit geknepen en hing wat rond op het kerkhof of speelde op de velden rondom het kerkgebouw. Niet zelden nam hij een tennisbal mee om te kunnen voetballen.
Grappig detail is dan ook dat juist de kapelaan van ‘zijn’ parochie de man was die de club oprichtte waar Bram met zijn vrienden uit de zesde klas van school ging voetballen op twaalfjarige leeftijd. Het schoolelftal kreeg dankzij de kapelaan de beschikking over een speelveld.
Bron: Martijn Schwillens en Bob Thomassen, ‘Het Kanon – De officiële biografie van Bram Appel’, 2023, blz. 16, 18
Bram Appel overleefde als in nazi-Duitsland tewerkgestelde dwangarbeider de Tweede Wereldoorlog door te voetballen voor Hertha BSC in Berlijn. Later maakte hij furore bij ADO Den Haag, Stade de Reims, Fortuna ’54 en het Nederlands elftal. Als trainer was hij later onder andere bij PSV succesvol. Appel nam het initiatief tot de organisatie van de Watersnoodwedstrijd van in het buitenland spelende Nederlandse profs tegen Frankrijk (Parijs, 1953), waardoor hij mede aan de wieg stond van de doorbraak die leidde tot de invoering van het betaald voetbal in Nederland.
Rob Siekmann