Serie vijftig jaar Belgisch profvoetbal. Van Maurice Martens (RWDM 1974) tot Domenico Oliveiri (KRC Genk 1999), aflevering: Jean Janssens, havenarbeider-duivenmelker wint kampioenschap met SK Beveren én Gouden Schoen 1979
Het Belgisch profvoetbal viert dit seizoen zijn vijftigste verjaardag. Auteur Raf Willems brengt wekelijks een serie van 25 portretten uit de eerste 25 seizoenen toen ons clubvoetbal zijn beste – met talrijke Europese successen – tijdperk beleefde. Hij voerde deze gesprekken de voorbije decennia en in functie van in 2020 verschenen boek O Belgisch Voetbal. Hoogtepunten en sterke verhalen van 1920 tot 2020. Vanuit het motto: de verhalen zijn belangrijker dan de resultaten. Intussen zijn we beland in 1979 toen SK Beveren totaal onverwacht het kampioenschap won. Veertig jaar later, in de herfst van 2019, belde ik aan bij boegbeeld Jean Janssens om te luisteren naar zijn herinneringen. Ik zie dat alle trofeeën nog steeds mooi bewaard staan in de traphal en de huiskamer.
Jean Janssens op zijn 35 ste landskampioen & Gouden Schoen
In 1960 diende zich het tijdperk aan van wat men in Beveren nog steeds ‘de wonderbaarlijke lichting’ noemt. Zelden is er een generatie onder zo’n gelukkig gesternte geboren als toen in Beveren. De oertalenten zaten samen op de banken van het dorpsschooltje en zouden later tot diep in de jaren zeventig furore maken op de Belgische velden: Omer Janssens, Freddy Buyl, Wilfried Van Moer, Robert Rogiers, Jean Janssens. SK Beveren schoot als een komeet de hoogte in. Sportkring overbrugde gezwind de afstand tussen bevordering en topklasse, met zwierig en aanvallend voetbal. De Wase club pakte met zo’n knap spel uit dat ze de bijnaam ‘Klein Anderlecht’ kreeg. Dààr lagen de wortels van de Beverse voetbalcultuur. Het seizoen 1978-’79 is het mooiste uit de geelblauwe geschiedenis. Halve finale van de Europacup der Bekerhouders en voor het eerst landskampioen. Beveren haalde scherp uit in de derby’s met Beerschot (5-0), Antwerp (3-1) en Lokeren (3-0) en versloeg ook de klassieke titelkandidaten Club Brugge (2-0) en Anderlecht (2-1). Daar bovenop: de Gouden Schoen voor Jean Janssens (1944): twaalf doelpunten, twintig assists én omschreven als ‘bionische duivel’, omwille van de combinatie kracht, techniek, snelheid. Hét gezicht van SK Beveren. Nederig, deemoedig, ongecompliceerd, hondstrouw. De flitsende demarrage was zijn sterkste punt. Zowel op de linksbuitenplaats als in de spits. Janssens werkte zijn hele leven aan de haven en blijft altijd semiprofspeler. Hij relativeerde het voetbal als geen ander en sprak met journalisten liever over zijn grote passie: het duivenmelken. De grote erkenning kwam er toch op het einde van zijn loopbaan: op vijfendertigjarige leeftijd landskampioen én Gouden Schoen.
Gezicht van de Gouden ‘Eigen Kweek’ Generatie en dokwerker-voetballer
‘Ik ben in Beveren geboren. Net als de andere jongens met wie we in de vroege jaren zestig van bevordering in vijf jaar tijd naar eerste klasse promoveerden. Allemaal zogenaamde ‘eigen kweek’-spelers. En dan hadden ze in de zomer van 1965 de beste nog verkocht: Wilfried Van Moer aan Antwerp. Onze wondergeneratie deed niets anders dan voetballen met elkaar: 111 doelpunten in dertig wedstrijden in vierde klasse. Ik kwam in 1961 in het eerste elftal.
Omdat SK Beveren in orde diende te zijn met de regels van de voetbalbond, schreven ze ons officieel in met een profstatuut. In werkelijkheid werkten we halftijds, met uitzondering van de buitenlandse spelers. Freddy Buyl was verkoopsdirecteur, Bob Stevens handelsingenieur, Eddy Jaspers automechanicien, Paul Van Genechten brandweerman. Het deed eigenlijk deugd om je gedachten al eens op iets anders te kunnen zetten. Het voetbal bracht ons dus vooral een ontspannende activiteit.
Onze kern bestond uit vijftien voetballers. Goed voor tussen de veertig en vijftig matchen per seizoen. Ik was havenarbeider, dokwerker zoals men zegt. Ik stond in de dagploeg. Toch betekende dit: om zeven uur aanbieden aan het bureau. Alle dokken kregen een nummer. Dat begon met 1 op Antwerpen Zuid en bijna veertig kilometer verderop in Stabroek eindigde men boven de 900. Ik was verbonden aan de Tabaksnatie, maar wist vooraf nooit in welk dok ik zou belanden. Ik sleurde met balen van meer dan honderd kilogram. Terwijl veel mensen toch dachten: ‘De Jean, die moet niks doen op zijn werk.’ Jawadde! Mijn grootste probleem? De verzorging. Om de vier dagen een wedstrijd. En als je zoals ik de dertig bent gepasseerd, dan recupereer je minder snel. Als we op woensdagavond In Limburg speelden, dan reed ik rechtstreeks van de dokken met de auto achterna naar het hotel in Hasselt waar de ploeg op mij wachtte. Mijn propere kleding lag in de auto. Ik arriveerde dan net op tijd. Mijn baas hield duidelijk niet van voetbal, want hij liet me op woensdag niet vroeger vertrekken. “Er is geen enkele baas die je betaalt om niets te doen.” Toch weet ik nog dat ik op een woensdagavond in de herfst ooit vier doelpunten maakte op het veld van FC Beringen, we wonnen er met 1-5. En ik was dus onderweg van vijf uur in de ochtend.’
Topkeeper, granieten verdedigingsduo, unieke spelmaker & aanvallende torens
‘Ons elftal paste perfect in elkaar. Jean-Marie Pfaff, dat hoeft geen betoog: een ongelooflijke goede keeper. Bijzonder leergierig, wou alles weten over zijn vak. Hoorde hij ergens iets vertellen over een specialist in pakweg Parijs die hem zou kunnen verbeteren…hij sprong in de wagen en reed er naartoe.
Ons centraal verdedigingsduo Freddy Buyl (1944) – Paul Van Genechten (1941) was opgeteld meer dan zeventig jaar oud. Ze voetbalden al meer dan tien seizoenen samen en voelden elkaar heel goed aan. Je kon hen niet voorbij, ze boezemden ontzag in en hun positiespel werd met het jaar beter. Ze gedroegen zich als échte verdedigers, die zich in de eerste plaats bekommerden om het neutraliseren van de spitsen.
Dat liet Marc Baecke en Eddy Jaspers – onze jonge backs – toe om zich uit te leven in aanvallend opzicht over de flank. Zij waren dan weer prille twintigers. Uitstekende voetballers, ook in staat om te scoren. In de middenveldstrook hield Wim Hofkens het overzicht en creëerde Heinz Schönberger de mooist denkbare bewegingen. Vrijwel onmogelijk om hem de bal te ontfutselen. Hij tackelde nooit, maar je kon hem wel alle ballen geven en je veilig voelen. Ik was de linksbuiten en Bert Cluytens deed de ‘lijn’ aan de rechterkant. Tegelijk zakten we ook telkens terug als de backs van de tegenpartij aanvielen. Tot twintig keer toe, als het moest. Anders behaal je geen punten, zo simpel is het. En vooraan posteerden we ‘de torens van Beveren’. Bob Stevens en Erwin Albert gingen qua lengte richting dubbele meter. Stevens bewoog zich intelligent door een strafschopgebied, een technisch begaafde spits. Terwijl Erwin Albert echt knokte voor elke bal – ook bij slechte voorzitten begon hij te wroeten – en in alles zeer doelgericht was. Een ploegspeler tot en met, die nooit versaagde. Goed voor bijna dertig goals, waarvan er toch twintig door mij werden voorbereid.’
Sneeuwstorm op de eerste lentedag: Inter Milaan uitgeschakeld
‘De sfeer op de Freethiel was echt speciaal. Ons terrein had kleinere afmetingen, waardoor zeker de topclubs worstelden met het gebruik aan ruimte. Het publiek zat met de neus op het veld. Dichter dan bij elke andere club. Dat gaf een zeer aparte sfeer, het volk ademde echt in je nek. Dat heeft ook Internazionale Milaan geweten op 21 maart 1979, tijdens de terugmatch van de kwartfinale van de Europa Cup der Bekerhouders.
Er werd een ijzeren noodtribune opgetrokken om alle mensen binnen te laten. Op de eerste lentedag stak er een sneeuwstorm op. Die deed die tribune op en neer bewegen. Mensen beweerden later dat ze toch angsten hadden doorstaan. De Italianen betraden het veld zelfs met handschoenen aan. Ze bekeken ons als een ploegje van niets. We verbleven voor onze afzondering in een hotel in het midden van de haven. Daar gingen we in de ochtend wandelen en naar de schepen kijken. We wisten dat we kansen zouden krijgen. Hofkens voerde twee minuten voor tijd een geweldige beweging uit: het Piet Keizeroverstapje. Bob Stevens zette tussen vele andere spelers in op enkele meters van het doel er zijn winnende voet tegen. De strakke wind maakte het moeilijk voor Inter om dan nog lange ballen te sturen, zodat we het rustig uitspeelden. Maar van rust was de volgende uren niet veel sprake meer…’
Scheidsrechter nekte Beveren in Barcelona
‘Ik blijf erbij: in Barcelona wordt in de laatste minuut volledig onterecht een strafschop gefloten tegen ons. Anders speelde Beveren de finale. We waren immers de betere ploeg. Zoals zo vaak in het voetbal beslist de scheidsrechter in het voordeel van de grote clubs. Op de Freethiel bleef het 0-0 tot vijf minuten voor tijd. Op dat moment ruilde onze coach libero Van Genechten voor een extra aanvaller. We gooiden alles in het pak, maar liepen opnieuw tegen een penalty aan, deze keer wèl terecht. De keeper van Barca blokte vier keer op het nippertje een uitstekende aanval van ons af.’
Duivenmelker-havenarbeider wordt beste voetballer van België en wint Gouden Schoen
‘In 1979 sloeg de winter hard toe. De competitie hervatte pas begin maart. In drie maanden tijd werkten we meer dan 25 partijen af. Daar heb ik mij een kleine beetje geforceerd. Ik werd getroffen door zona en deze ziekte wijst op oververmoeidheid. Bij zona raakt het zenuwstelsel ontstoken. Het begint met een plekje en dan breidt dat zich uit met huidblaasjes. Ik voelde me toen toch geweldig moe. Maar het had geloond. Want ik won alle prijzen: landskampioen, ‘Verdienstelijkste Speler van Het Nieuwsblad’ en op het einde van het jaar volgde met de Gouden Schoen de grote bekroning. Ik werd in 1979 uitgeroepen tot de beste voetballer van België.’