donderdag, november 21

Raoul Lambert tachtig! De onsterfelijke held van Club Brugge

Pinterest LinkedIn Tumblr +

 Raoul Lambert wordt op 20 oktober 2024 tachtig jaar. Hij is de onsterfelijke held van het blauw-zwarte deel van Brugge, de wandelende Clubliefde.

‘Raoul Lambert, Raoul Lambert, Raoul, Raoul, Raoul Lambert. Raoul Lambert, Raoul, Raoul, Raoul Lambert.’ Maal twaalf, fantastisch tof!

Zo klonk het al op De Klokke en later op Olympia, tijdens de op popmuziek swingende wonderjaren van Club Brugge én die van Raoul Lambert in de periode 1962-1980. Het was de populairste hit van de blauw-zwarte spionkop naast het onvermijdelijke Hand in hand kameraden, hand in hand voor blauw en zwart.

Raoul Lambert. Hij maakte ons gelukkig. Die tiende mei van 2008 had ik met hem een afspraak in het Jan Breydelstadion. Om even in het geheugen te graven en terug te keren naar 10 mei 1978, de avond van de finale van de Europa Cup der Landskampioenen tussen Liverpool FC en Club Brugge. De ‘gouden generatie’ van blauw-zwart beleefde haar hoogtepunt met de nare bijsmaak van de nederlaag. Het was over. Raoul Lambert staarde naar de beker met de grote oren en verliet trekkebenend de tribune. Afwezig door een blessure. In 1980 stopte hij, na nog enkele sporadische momenten in het eerste elftal. Eigenlijk lag zijn afscheid, achteraf bekeken, besloten in het er niet bij zijn op Wembley.

 

De eeuwige spits, de speler van de eeuw van Club

Raoul is de onsterfelijke held van Brugge, de wandelende clubliefde, tussen 1962 en 1980 liefst 269 doelpunten tijdens 458 officiële duels in de tent van de tegenstander. Met volgende statistiek: 215 in 374 competitiematchen; 32 in 41 bekerpartijen en 22 in 43 Europese confrontaties. Een toonbeeld van sportiviteit. De eeuwige spits van Club. Volgens Ulrich Le Fèvre – zijn ploegmaat van 1972 tot 1977 – zelfs de beste voetballer met wie hij ooit had gespeeld. De geniale Deense dribbelaar trad in het begin van de jaren zeventig – bij zijn vorige ploeg Borussia Mönchengladbach – nochtans aan met vier latere West-Duitse wereldkampioenen van 1974, maar hij schatte Lambert hoger in. Om maar te zeggen: mét hem pakte Club in 1978 die Cup, daar was de immer bescheiden Raoul dertig jaar later uiteindelijk zelf van overtuigd geraakt. Zeker nadat hij twee jaar eerder de beste speler van de twee UEFA Cupfinales was geweest tegen datzelfde Liverpool FC.

‘Toen Liverpool naar Brugge kwam,’ op 19 mei 1976…

Het was een dag uit het leven van Raoul Lambert, die net niet dé dag uit het leven van Raoul werd. De terugmatch, na een onverdiende 3-2 nederlaag in Liverpool: Lambert scoorde en zag de winnende treffer tegen de binnenkant van de paal sterven. Het bleef 1-1, onrecht was geschied. Voor de eerste en enige keer in de geschiedenis van blauw-zwart waren alle Europese televisie-ogen gericht op het Olympiastadion. Het is dààr en toen dat de naam van Club Brugge op de internationale kaart werd gezet.

Voetballen is aanvallen

Raoul Lambert, hij is onze man, de man van één club, van onze club, dé Club van Brugge. En van één devies, ons devies, hét devies van dé Club van Brugge: voetballen is aanvallen! De Lotte, de wandelende Clubliefde. Zou er iemand de betekenis kennen van zijn koosnaam, die blijkbaar nog door zijn over-over-grootvader werd bedacht? De komst van Raoul in 1962 – met échte doorbraak vanaf 1965 – veranderde stilaan het leven van de tot dan ietwat mistroostige Clubsupporter. Lambert bracht ons hoop, doelpunten en trofeeën. Neen, geen Gouden Schoen, een eeuwige smet op het blazoen van de organisatie die hem altijd over het hoofd zag.

Het begon in 1957. Het gerucht gonsde door de stad: Club Brugge zou liefst 450.000 oude Belgische Franken – vandaag een slordige 11.000 euro -hebben neergeteld voor een dertienjarige aanvaller van SK Steenbrugge.

Die aanvaller maakte meteen zijn naam waar: provinciaal kampioen met de kadetten en de scholieren en vervolgens ook nog de beste van België in die laatste leeftijdscategorie. Op zijn twintigste trad hij in het huwelijksbootje, maar hij werd door de verantwoordelijken van Club van het eigen trouwfeest ‘geplukt’ en om 22 uur onder de dekens gestopt omdat hij…de ochtend nadien een eindrondewedstrijd diende te spelen met de provinciale junioren tegen FC Turnhout. Hij gehoorzaamde gedwee en deed zijn plicht: een hattrick scoren in de 5-1 zege. Op dat ogenblik stond hij stilaan in eerste elftal. Hij combineerde dat met tijdelijke jobs zoals het brengen van biervaten van de brouwerij naar de vele kroegen die Brugge telde…met paard en kar. Hij was ook even de bediener van een benzinepomp in de buurt van De Klokke.

Scorende lieveling van De Klokke

Van dan af werd hij de lieveling van het publiek: vijftien doelpunten in 1965, 24 in 1966, negentien in 1967. Hij bracht Club mee aan de top: tweede in 1967 en 1968, telkens na Anderlecht. Eerste Europese doelpunt in september 1967 in Lissabon tegen Sporting. Bekerwinst tegen Beerschot in 1968, de eerste trofee sinds 1920.

De stijl van Raoul doorstaat de tand des tijds: pijlsnel, de bal dat ene tikje buiten het bereik van de mandekker duwen wat een kwaliteit op zich is, een moordend schot. Het blijft mooi om te bekijken. Hij kende uitstekende periodes onder de Nederlandse coaches Frans de Munck (1969-1971)  en Leo Canjels (1971-1973). Met in 1970 (24 doelpunten) en 1971 (19 doelpunten) telkens de tweede plaats in de topschuttersstand én in de competitie na Standard. En in 1970 voor de tweede keer bekerwinnaar.

Club versloeg Daring met 6-1, de hoogste score ooit in een Belgische finale. Het was het orgelpunt van een prachtig parcours met liefst 28 doelpunten in zes bekerduels en amper drie tegen.

Raoul Lambert getuigde op www.clubbrugge.be : ‘We speelden dat seizoen op een heel hoog niveau. Een voorhoede met de Zweed Tom Turesson, de Nederlander Rob Rensenbrink en ik gaf een garantie voor trefzekerheid. Met Carteus en Thio als waardevolle foeriers en met ‘boefje’ Houwaart in steun. Tweede in de competitie, maar met de kwaliteit en de hechte spelersband waar Club over beschikte, hadden we eigenlijk de dubbel moeten winnen. De bekerfinale was anderhalf uur één grote demonstratie. Onze coach Frans de Munck had ons zodanig voorbereid dat we van niemand schrik moesten hebben.’

‘De mensen dansten op de toog, zongen en weenden van geluk!’

Opnieuw tweede in 1972, maar deze keer de nationale nummer één met 17 treffers. En in 1973 de grondlegger van het eerste landskampioenschap sinds 1920.

In 1977 vertelde hij in zijn autobiografisch boekje ‘Voetballen is aanvallen’ – dat intussen als collector’s item blijkbaar tot in Engeland geld waard is – hoe die gebeurtenis Brugge deed daveren op zijn grondvesten: ‘Uitgerekend op Anderlecht pakten we de titel met 1-1. Ik opende de score via strafschop en na 53 jaar wachten was Club eindelijk weer kampioen. Een uitbundige vreugde maakte zich meester van allen die van dicht of ver bij blauw-zwart betrokken waren, die avond luidde de triomfklok in het Brugse Belfort en we mogen nog alle mogelijke wereldbekers winnen, zo’n vreugde zullen we nooit meer beleven. Brugge was te klein. Onbeschrijflijke taferelen speelden zich in het Club-café van Meentje en Marcel af en ook bij mijn zus Nicole in Café Sport scheen er geen einde aan te komen: telkens weer moesten nieuwe vaten aangevoerd worden. De mensen dansten op de toog, zongen en weenden van geluk.’

De telepathische twee-eenheid met spelmaker Pierre Carteus

Over dat bijna telepathisch aanvoelen van het duo Carteus-Lambert is veel geschreven en gezegd.

‘Kent ge mij nog, Raoul?’ Het sneed het onderwerp tijdens die ontmoeting in 2008 desgevraagd aan. Even voor zijn dood in 2003 zag hij hem nog eens terug in de buurt van het stadion, als hij kwam hij afscheid van hem nemen. Raoul herkende hem niet, zijn stem kraakte toen hij zijn naam prevelde, maar iets in die grote gestalte verried hem: ‘Zijt gij het Pier?’ stamelde Raoul. ‘Ja’, antwoordde hij en dat moet het blijkbaar zijn geweest. Hun verstandhouding was er één zonder woorden.

Bij zijn overlijden omschreef de pers Pierre Carteus als ‘de grootste stylist van Club’. De ranke reus op het middenveld creëerde tussen 1966 en 1974 een nieuw inzicht: de twee-eenheid met de spits, vanuit de middencirkelmeter kan een bal van uiterste precisie het tegenspel ontregelen. Op voorwaarde dat die aanvaller Lambert heet en die spelmaker Carteus. Die gedachte bestond nog niet op De Klokke, waar vanuit melodie gezonden en in volle opwinding geschreeuwd werd. Het publiek tilde zichzelf en de spelers op tot in trance. Veel Engelser kon een voetbalsfeer niet zijn. Terwijl Carteus immens van de stemming genoot, bracht hij toch rust in de soms te woelige aanvalsgolven. Hij ontdekte als eerste blauw-zwarte strateeg de passeerlijn in de diepte: het blinde automatisme met Raoul. Versnelde Lotte, dan wist Pier tot op de halve seconde waar en wanneer de bal te leggen. Het lezen van Lamberts bewegingen en specifieke startsnelheid, dat was een bekwaamheid op zich. Buiten Brugge moest er niets, maar eens in de bruisende ambiance van De Klokke kon alles. Dan zoog hij de ballen naar zich toe om ze te verdelen richting Lambert vanuit aangeboren wijsheid. ‘Eén, twee, drie, vier, vuve’. Wat een heerlijke kreet, wat een prachtige tijd tijdens Carteus’ twee topjaren. Als artiest met het atletische lichaam was hij de aanvoerder van 1969 tot 1971. Op De Klokke scoorde Club in die twee seizoenen het duizelingwekkende aantal van 142 doelpunten in 41 duels (dertig competitie, vijf Europa Cup en zes Belgische beker) waarvan er liefst 37 gewonnen werden. Op de kolkende Klokke stroomlijnde hij het ongeduld op gecultiveerde wijze en hield van de drang naar doelpunten. Pierre leefde van de drijfveer om Raoul te lanceren. Die zocht hij onverwacht nog een keer op, bij het einde van zijn lijden.’ Kent ge mij nog Raoul?’ ‘Zijt gij het Pier?’ De verstandhouding was er in het lawaai van De Klokke, maar ook in de stilte van het moment.

Een toonbeeld van sportiviteit met twee doelbewuste overtredingen

Lambert piekte van 1975, op zijn 31 ste, nog naar de internationale top onder de vleugels van Ernst Happel. De legendarische ‘Weltmeister’ complimenteerde hem als een van de beste spitsen die hij gezien en schatte hem ook op menselijk vlak bijzonder hoog in. ‘Lotte’ liet zich inderdaad zelden of nooit laatdunkend uit over de medemens en gedroeg zich, ondanks de voortdurende aanslagen van de bikkelharde en beperkte Belgische verdedigers, als een toonbeeld van sportiviteit. Het schijnt dat hij slechts één keer tegen een gele kaart heeft aangekeken.

 

Opnieuw even citeren uit ‘Voetballen is aanvallen’ waarin hij toch enkele grimmige voetnoten plaats bij de schoppen die hij te verduren kreeg: ‘De grote schaduwzijde werd echter gevormd door de vele blessures, waarmee ik in al die jaren had af te rekenen. Als ik terug denk aan alles wat ik heb op dat gebied beleefde, dan word ik toch even moedeloos. Ik moet zowat alles meegemaakt hebben: vaak konden mijn korte, krachtige spieren de zware belasting welke iedere demarrage betekende niet aan. Vaak ook werd ik door genadeloze achterspelers neergehaald toen ik alleen door was. Ik zie ze nog voor mijn ogen defileren, de lange rij van stoppers die door hun brutaliteit en intimidatie alleen hun eigen angst verborgen. Och, wat baat het hier namen te noemen, ik draag niemand een kwaad hart toe, uiteindelijk deden velen het in opdracht! Maar toch, ze hebben me veel pijn, veel verdriet en veel geldverlies berokkend. Op het veld heb ik bij mijn weten slechts twee keer mijn zelfbeheersing verloren: een eerste maal tegen Lierse toen dezelfde achterspeler me vier keer na elkaar neerhaalde. Ik heb die man toen omver geduwd, wat me een vermanende vinger van de scheidsrechter kostte. Een tweede maal gebeurde het tegen Anderlecht: de bal ging over rechts naar voor. Ik spurtte langs links door en mijn directe tegenstrever legde me genadeloos neer, terwijl de bal zeker op vijftig meter van ons verwijderd was. De scheidsrechter had niets gezien, vermits het achter zijn rug gebeurde. Het hele stadion kookte. Toen ik recht kwam, was ik zo kwaad dat ik die jongen op mijn beurt tegen de grond legde. Ik heb weinig doelpunten gemaakt waarvoor ik zoveel applaus kreeg als voor deze actie.’

Naar de Europese top dankzij coach en ‘Weltmeister’ Ernst Happel

Ondanks de vele doelpunten in zijn eerste seizoenen speelde hij pas een Europese hoofdrol tijdens zijn nadagen. Vooral in de jaargang 1975-’76 was hij één van de beste spelers van het UEFA Cuptoernooi. Club versloeg toen achtereenvolgens Olympique Lyon, Ipswich Town, AS Roma, AC Milan, Hamburger Sportverein om in de finale op Liverpool FC te stranden. Van de twintig Brugse goals stonden er vijf op zijn naam. In de spectaculaire dubbele finaleconfrontatie met Liverpool FC scoorde hij zowel op Anfield Road als op Olympia. Een hardnekkige blessure hield hem aan de kant in 1978 op Wembley tegen datzelfde Liverpool. Dit bijzonder zwakke spierstelsel speelde hem parten en verhinderde een loopbaan van internationale allure. Wie weet won Club mét hem goud in de Europa Cup der Landskampioenen op Wembley.

Wie weet goud? Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk goud! Ik promoveer hier Raoul Lambert tot de meest bescheiden voetballer op aarde. Zelfs hij vertelde me toen het volgende: ‘Coach Ernst Happel hamerde ons het idee in dat we beter waren dan de tegenstanders. Met offensief en snel spel. Beweging! Ook zonder bal! Met onze oprukkende backs Volders en Bastijns en onze aanvallende libero Krieger en meevoetballende keeper Jensen waren we onze tijd ver vooruit. Voetballen op de helft van de tegenpartij. De diepe bal van Vandereycken, de één-twee met Cools: het zat erin geslepen. Op automatisme, maar ook op gevoel. De spelers keken naar Happel op. Zijn theorieles duurde amper een kwartier. Hij schroefde ons zelfvertrouwen op zonder woorden. Wembley? Ik heb het gemist. Mijn grootste teleurstelling want Liverpool FC lag mij. Ze speelden achteraan op één lijn. In 1976 raakte mijn bal in Brugge ook de binnenkant van de paal. Ging die binnen, dan was de UEFA Cup voor ons. Mijn gevoel zegt mij dat ik, indien volledig fit, de Europa Cup der Landskampioenen had kunnen gewinnen?’

Waarom mocht dit niet zo zijn? Dan was niet 19 mei 1976, maar 10 mei 1978 de belangrijkste voetbaldag uit het leven van Raoul Lambert geweest. En meteen ook die uit onze levens. Raoul maakte ons gelukkig.

‘Raoul Lambert, Raoul Lambert, Raoul, Raoul, Raoul Lambert! Raoul Lambert, Raoul Lambert, Raoul, Raoul, Raoul Lambert!’ Maal twaalf, fantastisch tof!

 

 

 

 

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

Leave A Reply