Onze uitstekende collega Geert Foutré tekende de geschiedenis op van de succesrijkste Limburgse club: Racing Genk, ontstaan uit de samensmelting van FC Winterslag en Thor Waterschei. Het boek vind je in de betere boekhandel en kan ik ook via deze site worden besteld.
Het kind moet een naam hebben. Waarom de fusieclub uiteindelijk de roepnaam Racing kreeg.
In Finland krijgen kinderen na de geboorte niet meteen een naam. Dat gebeurt pas na enkele dagen tot enkele weken. Een kind dat pas na een maand een naam krijgt is er niet uitzonderlijk.
Tot die naamgeving wordt de pasgeborene gewoon ‘vauva’ genoemd, het Finse woord voor baby. Of ‘lapsi’, wat kind betekent.
Die lange periode tussen geboorte en de naamgeving leert iets over de zingeving van een naam. Want een naam geven betekent ook een identiteit toekennen.
Voor die uitdaging staan ook de leden van de nieuwe raad van bestuur van de fusieclub wanneer op de allereerste vergadering de nieuwe raad van bestuur na het samengaan van FC Winterslag en Thor Waterschei enkele knopen moet doorhakken.
Wat wordt de naam van het kind, hoe zal de nieuwe club heten?
Wat worden de clubkleuren en het logo?
Rond de tafel zitten de negen bestuurders, de Founding Fathers van KRC Genk die Thyl Gheyselinck heeft samengebracht. Zelf is hij er zelf niet bij.
Bij de negen zijn vier bekende namen uit de Genkse voetbalwereld. Het zijn de twee voormalige Winterslagbeheerders Jan Vandermeulen en Stany Kowalski en namens Thor Waterschei Albert Bijnens en Albert Hermans.
Dan zijn er vijf nieuwe door Thyl Gheyselinck benoemde onafhankelijke kandidaten die geen verleden hebben met één van beide clubs en namens KS in de beheerraad belanden waar zij bij een stemming altijd de meerderheid hebben.
Er is in de eerste plaats de nieuwe voorzitter, accountant en voormalig STVV-speler Jean-Paul Duyckaerts.
Robert Kumpen is ook een Limburger. De grootvader van Max Verstappen was eigenaar van een Hasselts bedrijf, Keramo, en voorzitter van de Hasseltse voetbalclub RC Hades uit de deelgemeente Kiewit.
Dirk Boogmans, die aan de VUB afstudeerde als burgerlijk ingenieur was van 1981 tot 1998 de nummer twee van de GIMV, de Gewestelijke Investeringsmaatschappij van Vlaanderen, en zal later van 2001 tot 2008 CEO van de GIMV worden. Hij werd door Ghyselinck gevraagd omwille van zijn financiële kennis, maar bleef niet lang bij de club.
Jean Claude Van Rode komt uit Vilvoorde. Hij werkte op de studiedienst van de metaalsector van het ABVV, de socialistische vakbond en werd op zijn 32e voorzitter van het ABVV Limburg. Vanuit die functie kwam hij in contact met Thyl Gheyselinck. ‘Die belde me op een dag met de vraag wat ik in mijn vrije tijd deed. Ik was 36 en net gestopt met voetballen in het liefhebbersverbond van Vilvoorde. Thyl vroeg of ik iets van voetbal kende, en haakte vervolgens weer in. Kort nadien kreeg ik weer telefoon. Of ik deel wilde uitmaken van de nieuwe voetbalclub in Genk? Ik vroeg hem of ik daar eens mocht over nadenken. ‘Zeker’, antwoordde Thyl. ‘Ik bel u over een kwartier terug’ (lacht).
En dan is er nog Bert Verbrugghe, een Westvlaamse socioloog uit Wevelgem die met zijn vrouw Liliane na haar studies geneeskunde naar haar geboortestad Genk verhuist maar aan de KUL verbonden blijft als onderzoeker naar werkloosheid en lange tijd pendelt tussen Genk en Leuven. ‘Thyl Ghyselinck had een speciale manier van werken. Je vertelde hem iets, en hij reageerde niet, maar later belde hij je uit het niets op over wat er eerder was besproken. Zo had ik hem eens gezegd dat hij niet alleen geld moest stoppen in nieuwe bedrijven, maar vooral in onderwijs. Hij zei daar niets op, maar een tijd later belde hij me op. Zeg Bert, dat project dat je voorgesteld hebt voor onderwijs en herscholing, wat zou dat kosten? Ik rekende snel en zei op goed gevoel: zo’n zes miljoen frank. Oké, zei hij en hij legde de telefoon af. Het was in orde.’
Verbrugghes voetbalverhaal begint op dezelfde manier als dat van Van Rode: ‘Op een dag hangt Thyl aan de lijn: Bert, ken jij iets van voetbal? Helemaal niets, antwoord ik naar waarheid. ‘Dan ben jij de geschikte man die ik nodig heb in het bestuur van de nieuwe fusieclub’, zegt hij. Ik snapte het niet. ‘Je bent toch socioloog?’ ging hij door. Sociologen bestuderen toch ook de massa’s? Welnu: in dat nieuwe stadion zal 20.000 man kunnen. Een massa volk. Dat stadion willen we ook gebruiken voor andere doeleinden. Toen begon ik het te snappen. Kortom, besloot hij, als de paus de volgende keer naar België komt, zorg jij er voor dat hij in dat nieuwe stadion in Genk komt.’
‘Een paar dagen later kreeg ik met mijn vrouw een uitnodiging voor de laatste wedstrijd van Winterslag. Om in eerste klasse te kunnen beginnen met de fusieclub moesten die zich nog redden op het veld van Club Brugge dat die dag kampioen kon worden. Zo rijden wij naar Brugge naar De Klokke, het enige stadion waar ik ooit in mijn leven eens geweest was. Maar daar was niemand. Ik klamp iemand aan en die zegt: mijnheer, die spelen hier al jaren niet meer. Je moet in Sint-Andries zijn. Wist ik veel dat Club al veertien jaar niet meer op De Klokke voetbalde. Zo veel kende ik dus van voetbal. In het stadion schrokken we op het eind van de match toen Club kampioen was en iedereen van de tribunes het veld op rende. Wat een chaos. Winterslag verloor, maar was door de resultaten van de concurrenten toch gered. Zo werd ik dus één van de vijf beheerders van KRC Genk die door KS werden aangesteld.’
Geen geel, rood en zwart
Van de eerste bestuursvergadering na de fusie herinnert Jean Claude Van Rode zich vooral de rivaliteit tussen de mensen van Waterschei en Winterslag. ‘Die zaten niet op één lijn. Toen we ons over de naam bogen, werden er eerst lacherige voorstellen gedaan: zou het Waterslag of Winterschei worden? Eerst stelde iemand Erica voor. Dat scheen een term te zijn die te maken had met de heide. Een ander voorstel was Gemini, Latijn voor tweeling. Dat leek ons geen naam voor een profclub, eerder voor een caféploeg.
‘Op dat moment stelde ik voor om het systematisch aan te pakken. Op een bord schreef ik de ‘K’ op van Koninklijke. Daar kon geen discussie over bestaan, de twee clubs waren meer dan 50 jaar oud. Ook het stamnummer stond vast: dat van de oudste club, Winterslag, dat het nummer 322 had. Toen stelde ik als naam Genk voor. We waren toch allemaal van Genk? Daar kon iedereen zich in vinden. Bleef de vraag wat we er voor zetten, als roepnaam of initialen.
‘Het voorstel KS Genk vonden we in die jaren niet gepast. Bij KFC Genk vonden we ‘Komaan KFC’ geen roepnaam. In mijn jeugd ging ik vaak naar Mechelen naar het voetbal, zowel naar Racing als Malinois. Ik herinnerde me dat men bij groenwitte thuismatchen ‘Hallo Racing’ riep. Dat bekte goed. Dus stelde ik K.Racing Genk voor. Sommigen vonden dat eerder iets voor een automobielclub, maar je had naast Racing Mechelen ook Racing Club de Paris. Uiteindelijk schaarde iedereen zich achter die naam.
‘Qua clubkleuren stond het voor de mensen van Waterschei en Winterslag vast: het zou een mix van hun kleuren worden, dus geel, rood en zwart samen. Ik vond dat vreselijk en zei: mensen, we zijn een nieuwe club, we moeten iets anders nemen.’
Het is Wevelgemnaar Bert Verbrugghe die met een alternatief komt, vertelt hij zelf over zijn enige echte bijdrage aan de club: ‘Europa heeft een belangrijke rol gespeeld in het reconversieverhaal na de mijnsluitingen en dus ook in het ontstaan van KRC Genk. Daarom stelde ik op de raad van bestuur voor om te gaan voor het blauw en de gele sterren van Europa te nemen. Daar ging iedereen mee akkoord.’
Jean Claude Van Rode wil het nog eens bevestigen: ‘De oorspronkelijke clubkleuren van KRC Genk zijn niet blauw en wit, maar alleen blauw. Dat mag nog eens gezegd en geschreven worden.’
Verbrugghe: ‘Op die eerste vergadering werd ook het eerste clublogo gekozen dat ook op de truitjes kwam: de ‘G’ van Genk bestaande uit twaalf gele sterren, naar het aantal toenmalige lidstaten van wat in die dagen nog de EEG heette. Van mij kwam ook het voorstel om het stadion naar Thyl Gheyselinck te noemen. Hij wist daar niets van. Toen hij die eerste match de aftrap kwam geven, werd hij uitgefloten.’
Verbrugghe: ‘Mijn bijdrage aan het voetbalverhaal is beperkt, ik ben maar één mandaat in de raad van bestuur gebleven. In het voetbal gebeurden rare dingen, vond ik. Na een paar maanden moest de eerste trainer, Ernst Künnecke, weg. Ik snapte dat niet en zei: die man heeft toch niets misdaan? Het zijn wij, bestuurders, die hier in de fout zijn gegaan.’
Dank u, Nol!
Het waren moeilijke beginjaren, met een groot verloop van beheerders, herinnert Van Rode zich. Zelf bleef hij achttien jaar beheerder, van 1988 tot 2006. Hij vertegenwoordigde ook lange tijd KRC Genk in de Profliga, waar hij in een kerncomité met Ivan De Witte, Roger Lambrechts en Pierre François het play-off systeem uitwerkte.
Over die moeilijke beginjaren vertelt Van Rode: ‘Albert Bijnens en Jan Vandermeulen waren niet de beste vrienden, dat botste wel eens. De man die dan de situatie meestal ontmijnde, was Stany Kowalski. De raad van beheer had in die eerste jaren veel operationele macht. Dat kon niet anders: er was gewoon geen geld om een professioneel management te betalen. Later kon dat wel, toen werd Paul Heylen algemeen directeur en haalde Luc Ryckals Erik Gerits binnen, maar ook in die jaren maakte de raad van bestuur nog vaak het beleid. Paul was een harde werker, een manusje-van-alles, maar het beleid maken deed hij niet, hij moest het uitvoeren.’
Daardoor deden de bestuurders in die eerste jaren veel zelf. Van Rode herinnert zich dat hij op een bepaald moment ook aan het sportieve mee werkte. ‘De transfer van Strupar en Hasi bijvoorbeeld, deed ik samen met Albert Bijnens. Die twee waren door een Kroatische makelaar aangebracht. We lieten die twee mee trainen en mee spelen in een oefenmatch op Bree. Na de match vroeg de makelaar of we eens konden praten. Het was snikheet en mijn zoon die mee was wilde een ijsje. Ik zei tegen die makelaar: kom, we trakteren u op een ijsje. Zo ging dat in die tijd. Die man had vooraf in zijn gebrekkig Duits voorspeld: Du sollst Sehen, Hasi wird publiksliebling! Hasi had charisma, bij Strupar twijfelden we wat meer. Die liep als een eend, maar wanneer hij op training naar doel trapte, zat er wel poeder achter. Zijn beginperiode was moeilijk, maar zodra we zijn vrouw lieten overkomen naar België ontbolsterde hij helemaal.’
‘Je had in die jaren ook het systeem van de C-transfer waardoor je voor één miljoen frank (2500 euro) een speler kon weghalen bij een club uit lagere afdelingen. Zo belandde Bart Goor van Verbroedering Geel bij ons. Al na een jaar wilde Anderlecht die, maar we hadden geen idee wat we als transfersom moesten vragen. Op dat moment hadden we nog een borg van 55 miljoen bij KS en KS wilde daar vanaf. Dus vroegen we aan Anderlecht 60 miljoen, kregen er 55 en dat probleem was ook opgelost. Toen die borg terugbetaald was, heeft KS dan ook in zijn boekhouding de som die ze ingeschreven hadden voor de bouw van de hoofdtribune kwijtgescholden. KS had zich geëngageerd om dat zelf te doen en schreef die verbouwing in de boeken voor een bedrag van 140 miljoen frank. Dat geld hebben we voor alle duidelijkheid nooit gekregen en dus ook nooit teruggegeven. Maar na de terugbetaling van de borg met dat transfergeld van Goor hebben ze die 140 miljoen ook ineens kwijt gescholden. Dat kan je het enige cadeau noemen dat de club ooit gekregen heeft. Eerst was er sprake van 500 miljoen frank voor een volledig nieuw stadion, dat had Ghyselinck beloofd, maar dat is er dus nooit van gekomen.’
Bert Verbrugghe herinnert zich nog het moment dat de grootste plannen veranderd worden in een minder groot project. Op een dag neemt men hem in het bureau van Gheyselinck in Houthalen apart. ‘Men toonde me een maquette van een stadion met 20.000 overdekte zitplaatsen. Mooi en ver voor op zijn tijd. Maar we gaan dat niet doen, voegde de man die het me toonde er bij. ‘Het kost te veel. We gaan het stadion van Waterschei opknappen’. Dat stadion lag op het terrein waar Thyl zijn ERC project had voorzien. Dat stond voor Education, Recreation en Culture. Daar maakte het voetbalstadion deel van uit. Zo kwam Thyl bij die twee voetbalclubs beland.’
Jean Claude Van Rode: ‘Na een aantal jaar werd het financieel echt moeilijk en stonden we aan de rand van het failliet. Vandaag wil iedereen een voetbalclub kopen maar in de jaren negentig was dat anders. Uiteindelijk is Nol Hendriks die in Nederlands-Limburg woonde, fortuin had gemaakt in de textielnijverheid en zowel naar Roda JC als naar KRC Genk kwam kijken ons bijgesprongen. Albert Bijnens kende Nol goed, dat waren twee duivenliefhebbers. Nol heeft ons geld geleend toen niemand anders ons wou of kon helpen. Leent Nol ons op dat moment geen geld, zou de club vandaag misschien niet meer bestaan hebben. Het is toen echt kantje boordje geweest. Dat bedrag is hem later netjes terugbetaald. Na Nol kwam Jos Vaessen. Ook in die tijd stond het water nog hoog. Nol en Jos waren onbaatzuchtig. De club heeft dan die schulden aan hen terugbetaald dankzij de sportieve successen die snel kwamen, en de spelers die daardoor met winst verkocht konden worden.’
‘De opmerking die je toen vaker hoorde, dat KRC Genk een stadion gekregen heeft, klopt dus niet. Al wat er nu staat hebben we volledig met eigen middelen betaald, door een goed beleid en door soms het sportieve al eens opzij te zetten voor het bouwproject. We hebben het allemaal zelf gedaan, zonder eigenaar of suikernonkel, en tot vandaag als enige club die deel uitmaakt van de gemeenschap.’
De discussie die nu weer gevoerd wordt, of de club een vzw moest blijven dan wel een NV worden, herinnert Van Rode zich ook al uit vroegere jaren. ‘Samen met Luc Ryckalts en Louis Croonen ben ik altijd pleitbezorger geweest om een vzw te blijven. Beheerder Gilbert Nijs drong aan om een nv te worden en in het begin was zijn vriend Jos Vaessen daar ook voor, maar Jos is toen bijgedraaid. Ik zie ook niet waarom de club ook vandaag geen vzw kan blijven, zo lang men de huidige manier van werken kan aanhouden, met een klein operationeel verlies dat je wegwerkt met de winst uit de transfers. Dan kan je als bestuurder tegen de vele vrijwilligers zeggen: jullie zijn vrijwilliger, wij ook. In het bestuur van KRC zat of zit je niet om geld te verdienen, vind ik. Bovendien is een statuutswijziging ook niet nodig. KRC Genk is een gezonde club en een bewijs dat deze structuur nog steeds werkt voor een profclub. Waarom zou je dat veranderen en zo’n club in de armen van een eigenaar of een investeringsfonds duwen?’