´Als ik vijf ben wordt mijn wereld groter. Ik mag gaan spelen op het grasveld, honderd meter van ons huis. Ik houd van het gras, van de geur van het gras en ik ontdek dat wonderlijke ronde ding, de bal. Ik sta er letterlijk mee op en ik ga ermee naar bed. Ik word verliefd op de bal. Het is een liefde die nooit meer over zal gaan. Een geweldige voetballer ben ik niet. Ik ben een keeper. Ik duik naar alle ballen alsof mijn leven ervan afhangt en ik wil niets liever dan op een voetbalclub en dat laat ik dagelijks weten. Mijn vader heeft echter andere plannen. Hij wil dat we stappen zetten op de maatschappelijke ladder en een voetbalclub past daar niet bij. ¨Je mag straks veel leukere dingen gaan doen,¨ zegt hij. ¨Tennissen of paardrijden¨. Ik begrijp er niets van. Ik weet niet wat tennissen is, maar paardrijden is voor cowboys, dat weet ik wel. En ik weet ook wat ik wil. Ik wil op een voetbalclub. Ik wil keepen.´
´Eigenlijk waren de kerstcadeaus nooit echt een verrassing. Nieuwe kleren van mijn oma en van mijn vader en moeder een stoffen leren voetbal. Zo eentje waar na een paar weken de lappen vanaf kwamen en die je als hij in een plas terecht was gekomen niet meer durfde te koppen. Dat monster woog dan voor je gevoel wel een kilo of twintig.´