‘Bijna elke succesvolle aanval verloopt via de hotzone [de ruimte tussen de verdediging en het middenveld van de tegenstander; RS].
Een dieptepass vanuit die zone is dan ook ideaal: de afstand naar de goal is relatief klein, evenals de afstand tussen de passer en de ontvanger.
Om balbezit in de hotzone te krijgen, is vooral de bezetting in het midden van het veld enorm belangrijk.
In de hotzone willen we mensen vrijspelen door in de as superioriteit te creëren. Dat kan numeriek zijn, in de vorm van een overtal, maar ook kwalitatief: bijvoorbeeld twee vaardige spelers in een grote ruimte tegen slechts twee spelers van de tegenstander.’
Slot wil zijn spits bij voorkeur in de hotzone hebben.
‘Wat veel spitsen doen, is het veld zo groot mogelijk maken door tegen de centrumverdedigers van de tegenstander aan te spelen. Sommige spitsen beginnen zelfs in buitenspelpositie, om op het juiste moment in de bal te komen. Dat is bij mij uit den boze, dan speel je in bepaalde fases eigenlijk met tien man. Als je als spits in de hotzone gaat staan, stel je de tegenstander voor keuzes. Dekt er een centrumverdediger door, dan komt er ruimte in zijn rug voor lopende mensen. Blijven beide centrumverdedigers staan, dan staat de spits vrij in de hotzone en moeten we als team het juiste moment herkennen om hem in te spelen. Gaat de hele achterhoede hogerop spelen, dan komt er nog meer ruimte achter de defensie en wordt de scoringszone [de ruimte tussen de keeper en de verdedigers van de tegenstander; RS]vergroot. We kunnen dan nog gevaarlijker worden met lopende mensen.’
‘Ik wil dan zien dat de spits een loopactie maakt tussen beide centrumverdedigers in, in de rug van de centrale verdediger aan de balkant. Zo kan de spits de bal meekrijgen richting het doel. Gaat hij diep en ontvangt hij de bal niet, dan verwacht ik altijd dat hij terug in de hotzone komt. Daar kan hij weer aanspeelbaar worden of opnieuw met aanloop diepgaan.’
Bron: Mikos Gouka, ‘Slot-bal – Hoe Arne Slot via Feyenoord de top bestormt’, 2024, blz. 87-88
Rob Siekmann