‘Toen ik jong was, wilde iedereen Ronaldinho zijn. Op straat probeerden we hem na te doen, hoewel dat meestal niet lukte. Zoals kinderen vaak woorden die ze opvangen bij volwassenen verkeerd gebruiken, deden wij dat met zijn trucs: we verhaspelden hakjes en akka’s (een truc waarbij je de bal met je voet in één vloeiende beweging snel van buiten naar binnen tikt).
In klassieke voetbalbiografieën begint de schrijver meestal met een uitgebreide bespreking van de jeugd van het hoofdpersonage, gevuld met kapotgeschoten vazen, voetbalpartijtjes in de regen en volle plakboeken.
Voetbaltalent is een van de constanten in de stamboom van Ronaldinho. Zijn vader Joao de Assis Moreira was een getalenteerde speler bij tweedeklasser Esporte Clube Cruzeiro, zijn broer Roberto (voetbalnaam: Assis) een stijlvolle, linksbenige middenvelder die ook een tijdlang in Europa speelde, en oom Joao Ademar Assis, alias Mikimba, was ook prof. Dit is slechts een kleine greep uit de voetbalsterren die aan de stamboom prijken – je zou er waarschijnlijk een behoorlijk elftal van kunnen maken.
Op een paar honderd meter van zijn ouderlijk huis was de Campo de Periquito, het door bomen omringde veldje waar Ronaldinho en zijn familieleden altijd voetbalden. Ronaldinho leerde er trucjes van zijn vader en zag er zijn oom en broer schitteren. Het veld zat vol kraters en gaten, met stukken waar het gras haast versleten en verschroeid leek te zijn door het intensieve gebruik.
Zijn idolen waren Diego Maradona, Romário, Pelé, Roberto Rivellino en later Ronaldo, op wie hij als kind eens afstormde in een hotel om hem om een handtekening te vragen. Maar zijn allergrootste held was toch zijn broer Roberto. Ronaldinho toog regelmatig naar het trainingsveld van Gremio om hem te zien voetballen.
Ronaldinho wandelde al hooghoudend naar een bar waar zijn vader met andere mannen pool aan het spelen was, om hem te vertellen dat hij moest komen eten. Als zijn vader riep dat Ronaldinho aan zijn moeder moest doorgeven dat hij eraan kwam, liep hij al hooghoudend weer terug, voorbijgangers en auto’s ontwijkend. Als zijn moeder daarop zei dat ze niet eeuwig zou blljven wachten, liep hij weer terug, als hooghoudende boodschapper.
Hij voetbalde nog steeds zoals hij deed toen hij futsal speelde bij Procergs, een zaalvoetbalploeg uit Porto Alegre, of aantrad met beachvoetbalteam New KIds, dat met Ronaldinho als grootste attractie het strand vol liet lopen met voetballiefhebbers en andere belangstellenden.
Een oud-teamgenoot bij Grêmio die nu jeugdtrainer is: “Hij speelde altijd met plezier, maar was ook hard. Een van de dingen die ik mijn pupillen altijd vertel, is dat ik Ronaldinho nooit een trap heb zien krijgen van een verdediger. Hij was slim, ik weet niet hoe het kwam, misschien omdat hij veel op straat heeft gevoetbald,, maar hij werd nooit geraakt.”
Jaren later doken er in een reclamecampagne van Nike beelden op van Ronaldinho in het shirt van Procergs. Op de korrelige beelden is te zien hoe een jongen in een wit shirt de bal eerst over de ene tegenstander heen tikt en daarna hetzelfde in omgekeerde richting doet bij een jongetje dat komt aanrennen. Daarna schiet hij de bal verwoestend hard tussen de palen. Hij voetbalde vijftien jaar later in de Champions League nog op dezelfde manier als in die zaal in Porto Allegre. “Wat Ronaldinho vandaag doet, deed hij ook al toen hij twaalf of dertien was,” aldus een andere oud-ploeggenoot. Dat is voor vrijwel niemand weggelegd. Bijna elke voetballer moet zich als prof aanpassen, simpelweg omdat hrt niet vol te houden is om tegenstanders met hetzelfde kinderlijke gemak als vroeger te kleineren. Iedere voetballer verliest een deel van het frivole spel uit de kindertijd, op een enkele uitzondering na.’
Bron: Michel Doodeman, ‘De koning van de nacht – Op zoek naar Ronaldinho’, 2024, blz. 8-9, 24, 25-26, 29-30, 31, 40
Rob Siekmann