vrijdag, november 22

Gouden Schoen 70: Top 11 van Rik Coppens tot Toby Alderweireld. 1. Rik Coppens – RW

Pinterest LinkedIn Tumblr +

 

De Gouden Schoen viert dit jaar zijn zeventigste editie. De eerste werd in 1954 uitgereikt aan Rik Coppens van Beerschot. In 2024 is er slechts één kandidaat-winnaar: Toby Alderweireld van Antwerp. François Colin & Raf Willems brengen de volgende dagen elf portretten van de ‘beste Gouden Schoenen’ aller tijden. De portretten verschenen eerder in hun boek ‘Top 1000 van het Belgisch voetbal’. Nog steeds te koop! Aflevering 1: Rik Coppens.

 

Rik Coppens: balvirtuoos van Beerschot, dribbelaar van de Rode Duivels, Paganini van het voetbal

De wraak van Rik Coppens. Bazel 1954. Wereldbeker Zwitserland. De Rode Duivels speelden een  geweldige partij in de match tegen Engeland: 4-4! Niet de dribbels van de vermaarde Stanley Matthews sprongen in het oog, maar wel die van Rik Coppens. Nog onnavolgbaarder en excentrieker en men riep hem op basis van die ene match uit tot één der beste spitsen van het WK. Coppens gold als de Europese Garrincha. De briljantste technicus uit de vaderlandse geschiedenis, een hyperindividualist pur sang. België werd uitgeschakeld na de tweede wedstrijd en het 4-1 verlies naar Italië. Hij keerde twee weken later met de wagen vanuit Antwerpen terug naar Bern om de finale Hongarije – West-Duitsland bij te wonen. Wat voelde hij zich verwant aan de Magische Magyaren. Hij had hen ook al ‘live’ bekeken op Wembley in november 1953. Toen ze in ‘the game of the century’ met 3-6 de Engelsen vernederden. Wat zou hij graag dansende dubbelpassen met Ferenc Puskas, naar wie hij  enorm opkeek, hebben uitgevoerd.  Wat vervloekte hij Werner Liebrich, de Duitse mandekker die zijn idool eerder in het toernooi – toen West-Duitsland en Hongarije ook in de groepsfase tegenover elkaar stonden – half kreupel had getrapt, zodat de Mannschaft uiteindelijk totaal onverdiend de wereldbeker pakte. Coppens praatte meteen Puskas’ beschuldiging over Duitse doping na. Wat smaakte de wraak zoet precies zes weken later in Brussel. Toen speelde de kersverse wereldkampioen tegen België. Coppens kleineerde Liebrich – volgens de FIFA de beste verdediger van het WK 1954 – met zijn goocheltrucs, schermde schertsend met zijn achterste en de Rode Duivels wonnen tot jolijt van de 60.000 toeschouwers met 2-0.  Hij nam op een bepaald moment de bal van de grond en plaatste die op het hoofd van de gevallen en verdwaasde Duitser.

Hij beschouwde het als zijn persoonlijke wraakoefening voor het onrecht dat de Hongaren was aangedaan.

Eigenzinnige balvirtuoos

Journalist Charles Baete van Het Laatste Nieuws schreef in 1954 in zijn boek ‘Sportfiguren van Heden’: ‘Van Beerschots 25.000 door dik en dun loyale fans zakken er 10.000 naar het Kiel af voor Coppens. Ze komen uitsluitend voor deze eenmansvertoning op twee ietwat gebogen voetballersbenen. Men is verzekerd dat de kleine viskoning iedere match een onuitgegeven kunststoot uit zijn witte mouw schudt, een fantastisch doelpunt tovert en een gag voor het voetlicht brengen die rechtstreeks van de Amerikaanse komiek Bob Hope afkomstig kan zijn…Rik veroorzaakt de hilariteit vanaf zijn eerste actie, hij ontketent passies, is op zijn Paasbest wanneer voetbal een rodeo wordt, brengt de tegenstrever door zijn replieken en fantastische kunde buiten zichzelf en doet de scheidsrechters betreuren dat ze geen ander vermaak hebben gekozen voor hun zondagmiddag.’

Rik Coppens was de grootste balvirtuoos van het Belgisch voetbal. De eigenzinnigste persoonlijkheid bovendien: artiest en anarchist. Hij ging er prat op dat ‘men voor of tegen hem was’. En bij dat laatste voelde hij zich nog het best in zijn vel.

‘Weltklasse’. Die omschrijving kwam van Sepp Herberger, bondscoach van wereldkampioen West-Duitsland in 1954. Op 31 mei 1960 verloor Beerschot in eigen stadion een oefenmatch met 1-10 van het Braziliaanse Santos, op dat moment het beste clubelftal ter wereld. Pelé verwees toen naar Coppens als de enige speler van de tegenpartij die ‘bij Santos zijn plaats zou hebben’.  In een krant stond zelfs een citaat: ‘Pelé a été improssioné par le jeu de Coppens.’

En de Hongaar Ferenc Puskas, dé vedette van het zogenaamde Gouden Hongaarse Team dat tussen 1950 en 1955 slechts één van haar vijftig interlands verloor, toonde veel respect voor zijn kwaliteiten.

Herberger, Puskas, Pelé: in de jaren vijftig van de twintigste eeuw de grootste namen uit het wereldvoetbal spaarden hun lof voor Rik Coppens niet. Hij was dus een Internationale beroemdheid, en toch won hij geen enkel kampioenschap.

Rik Coppens. Briljantste Belgische balkunstenaar. Tijdens zijn hoogtepunt, tussen 1950 en 1955, begeerden Internazionale Milaan, Napoli, FC Barcelona en Espanyol de Antwerpse koning van het crochet. Hij gedroeg zich gedurende vijftien jaar als de choquerende keizer-clown van Beerschot. Hij trok volle stadions en zette elke tegenstander voor schut. Zelfs bij zijn optreden in het B-elftal stroomde het publiek toe naar het Olympisch Stadion: meer dan 10.000 kijkers juichten hem toe bij zijn eerste match nadat een blessure hem maanden van de velden had gehouden.

Volksmens uit een viswinkel in de Seefhoek

Coppens stamde af van een Antwerpse middenstandsfamilie uit de bekende volkswijk Seefhoek. De vishandel van zijn vader deed gouden zaken waardoor zoon Rik snel de vrijheid opzocht. Hij raapte de wijsheid van het leven op in de kroegen: worstelen in de Fulton, biljarten bij César en proeven van de verboden vruchten bij De Twee Dochters van Mazurka. En zijn eerste sportieve daden verrichtte hij op een ijshockeybaan. Daar leerde hij zijn ‘bodychecks’ en korte dribbels. Op zijn zestiende, net na de Tweede Wereldoorlog, mocht hij al eens proeven van het eerste elftal. Enkel Raymond Braine werd op jongere leeftijd opgeroepen. In dezelfde periode ontving hij de prijs van ‘beste speler’ van een juniorentoernooi in Londen. België eindigde nochtans slechts derde op zes deelnemers. In Italië ontstond toen al belangstelling voor hem. Inter Milaan liet zelfs interesse blijken via de manager van wielrenner Rik Van Steenbergen. Beerschot vermeed dat seizoen ternauwernood de degradatie en dat dankte het onder meer aan zijn twee doelpunten in zijn eerste match tegen Eendracht Aalst. Vanaf 1947-’48 stond hij altijd in het elftal. Ook in dit seizoen redde Beerschot zich slechts op het nippertje en opnieuw speelde hij een sleutelrol. In november werd de derby tegen Boom ontsierd door een merkwaardig incident. Een sportvliegtuig cirkelde boven het volle Olympisch Stadion en dropte duizenden reclamepamfletten voor een handelsbeurs in de buurt op het veld. Voetballen was niet langer mogelijk, maar de match werd toch uitgespeeld. Beerschot verloor en diende klacht in. Op het einde van het seizoen programmeerde de voetbalbond de herkansing. Het werd 9-1, met vier doelpunten van Coppens en Beerschot bleef in eerste klasse. Enkele weken later won hij, als lid van het juniorenelftal, de landstitel ten koste van Anderlecht. Tijdens zijn militaire dienst, die destijds twee seizoenen duurde, kon hij zich tijdens prestigieuze toernooien meten met topspelers uit Engeland, Frankrijk en Italië. Hij viel niet uit de toon. Integendeel, hij ging vaak met de eer lopen van ‘beste speler’.

Duivelse dribbelaar tegen d’Ollanders…op de Bosuil

Rik Coppens genoot van de grote momenten van het voetbal. Het dribbeldier draaide defensies dol tot het publiek in een deuk lag. Hij werd uitgescholden voor Neus, Den Bek, Visboer of het stadion scandeerde: ‘Het stinkt hier!’. Schermde vervolgens schertsend met zijn achterwerk de bal af, tikte zijn tegenstanders op de vierkante meter tot drie keer toe uit, dribbelde op de doelman af en wachtte tot die opstond om pas te scoren. Maakte goals met zijn hak en wees vooraf de hoek aan waarin hij zijn strafschop zou trappen. Trok vieze gezichten naar de scheidsrechters, die hij met opzet uitdaagde. Omdat hij het publiek wou vermaken en allergisch was voor dwang. Hij hing graag de clown uit. Hij trapte ooit de bal in de eretribune richting de toenmalige Belgische minister-president Van den Boeynants, die bekend stond vanwege geritsel met gemeenschapsgeld ten voordele van zijn vleesfabriek. Om hem het verschil te tonen tussen een voetbal en een gehaktbal. Zijn frivoolste capriolen reserveerde hij voor interlands tegen d’Ollanders, zoals hij ze spottend noemde. Zijn duels met Rinus Terlouw gingen als heroïsch en hilarisch de historie in. Zijn grootste stunt was de ‘penalty-in-twee-tijden’ die hij in 1957 omzette in de interland tegen IJsland. Hij had de reglementen bestudeerd en voerde een één-twee uit. Hij speelde de bal rechts vooruit naar zijn instormende ploegmaat Piters. Hij legde hem terug in de loop van Coppens en die trapte voorbij de verbaasde IJslandse doelman. Johan Cruijff herhaalde dat kunstje 25 jaar later en de Nederlandse pers dacht ten onrechte dat hij de uitvinder was geweest.

In de jaren vijftig won hij alle individuele prijzen: topschutter en de eerste Gouden Schoen in 1954. Destijds kon men die slechts één keer winnen. Hij stal ook de show in de Antwerpse derby’s met Antwerp en zelfs het Bosuilpubliek sympathiseerde met hem. Nadat hij op het Kiel met een magnifieke retro tegen Antwerp had gescoord, sprak hij de hilarische woorden: ‘Gezien mannen? Zo’n doelpunten maken ze op den buiten niet hé?’

Beerschot eindigde verschillende keren in de top vijf, maar kwam als gevolg van de matige kwaliteit van het elftal te kort voor de landstitel. Doelpunten werden bij de vleet gescoord op het Kiel. Tegen Standard trapte hij drie penalty’s op een verschillende manier voorbije de nationale doelman Jean Nicolay. Die had nochtans de reputatie van ‘strafschopspecialist’. Coppens wees zelfs telkens de hoek aan. Nervositeit kende hij niet: ‘Je kan penalty’s zelfs met je hiel trappen. De doelman heeft a priori geen kans. Ik heb er slechts één gemist en dan nog met opzet. In de laatste minuut op Anderlecht, bij een 3-1 achterstand, omdat ik boos was dat ze mij die dag aan de zijkant hadden opgesteld.’

Paganini van het voetbal, jazz- en literatuurliefhebber

Hij was een fervent jazzliefhebber met een platencollectie. Duke Ellington, Dave Brubeck en vooral Count Basie. Hij volgde deze artiesten in Brussel, Antwerpen, Oostende, Luik en tot in Parijs toe. Na de interland Frankrijk – België bezocht hij een nachtconcert van Count Basie. Na een zege tegen Anderlecht met 4-2, drie doelpunten van hem, sprong hij in de sportwagen om in Luik Stan Kenton te bewonderen. Over hem verscheen het boek ‘De Paganini van het voetbal’, naar Ella Fitzgeralds Mister Paganini. Hij was jazz op het veld. Swing. Ritme. Improvisatie. Treiterend. Speels. Inefficiënt. Bebop. Beerschot. Droeg witte pakken met smalle broekspijpen, reed vanaf zijn achttiende door de stad met een Cadillac of een Buick, in gezelschap van mooie vrouwen. Vond zichzelf een vrijbuiter, een recht-voor-de-raapse revolutionair die rommelde met de reglementen. Haatte hielenlikkers, verdroeg geen compromissen. Liet zich zelden doorgronden. Was achterdochtig tot en met. ‘Ik was een anarchist’, sprak hij . Zijn gedachten waren vrij. Had een hekel aan de politiek, noemde journalisten ‘leugenaars’ en verachtte ‘het kuddegedrag van de massa’.

Zocht graag de ‘bruine kroegen’ van Antwerpen op met namen als Miami, Amber, Old Tom, Tuf Tuf en De Duifkes. Daar kon hij uren luisteren naar de verhalen van kunstenaars. Verdiepte zich in de wereldliteratuur – Sartre, Steinbeck, Dostojewski, Greene en Hemingway – vond België een ‘rotland’ en droomde van een luilekkerleven in Zuid-Frankrijk. De individualist pur sang won enkel persoonlijke bekroningen. Was allesbepalend bij Beerschot, dat ondanks én vanwege hem gedurende zijn heerschappij van 1946 tot 1961 geen enkele hoofdprijs won. ‘Je koos voor mij of voor het kampioenschap’, poneerde hij trots. Voor hem ging Beerschot boven alles. Na vijftien jaar vertrok hij nochtans in niet al te vriendschappelijke omstandigheden. Van dan af speelde hij nog enkele jaren in tweede klasse bij Crossing Molenbeek, Olympic Charleroi en…Berchem Sport.

Een avantgardistische jaren-vijftig-relschopper, overal en nergens thuis, die evengoed als kunstenaar door Europa zou kunnen zwerven. Een rebel, zij het niet met een rode vlag maar met een smetteloos wit pak en dito hoed.

Voor hem was een voetbalwedstrijd een show: “Uitdagen? Dat deed ik niet. Repliceren, uitleggen en discussiëren dat wel en dan nog alleen als ik gelijk had. Je kon toen nog klappen met de arbiters. Schelden? Nooit. Wel wat theatraal van mijn oren trappen: ‘Godverdoemme, waddisdana?’ Of de bal zelf nog even verleggen voor een penalty. Tegen de scheidsrechter zeggen: ‘Neen, ik beslis. Ik leg hem daar.’ En dan scoren zoals ik zelf wilde.” Het publiek vond het prachtig.

Met de wraak als op Werner Liebrich als zijn vrolijkste aller voetbalherinneringen.

 

 

 

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

Leave A Reply