Het is altijd hetzelfde liedje. Die kinderen weten niet van ophouden. Dus moet hun moeder haar stem verheffen. ‘Hé, jongens, binnenkomen! Het is tijd! Vlug een beetje, het is al laat en jullie moeten naar bed,’ roept ze vanuit haar raam op de twaalfde verdieping van de hoge witte flat. Ze probeert zich met haar gebroken, schrille stem hoorbaar te maken, ondanks de takken van de grote sparren die het speelterrein, zo’n honderd meter lager, aan het oog onttrekken. Als ze niet ingrijpt, blijven haar drie zoons weer tot laat in de avond voetballen. Ze beëindigen hun partijtje, nemen de bal onder de arm en verdwijnen met hun bezwete lichamen de straat in, naar flat nummer 13 van La Renardiere. Paul is zeven en zijn broertjes, een tweeling, zijn tien. Het zogenaamde City Stadion is pas gebouwd aan de rand van het terrein, langs de spoorweg, en is al snel de ontmoetingsplaats van alle kinderen uit de wijk.
De broers verwerven zich een zekere reputatie in de wijk. Zodra de school uit is, nemen ze bezit van het veldje en vermaken ze zichmet het verfijnen van hun techniek terwijl hun vriendjes vol bewondering toekijken: de bal hooghouden met de linkervoet, de rechtervoet en het hoofd, dribbels en harde schoten op het doel. In het City Stadion, waar de relingen nu felrood met grijs geschilderd zijn en het voormalige kunstgras is vervangen door beton, wordt tegenwoordig naast voetbal ook basketbal gespeeld.
In voetbaltoernooien namen de jongeren uit de stad het aan het begin van deze eeuw tegen elkaar op in de schoolvakanties. Ze vonden elkaar in het wijkcentrum en zo voetbalden de spelers van La Renardiere tegen andere flatcomplexen, zoals 50 Arpents, Bois Briard en La Pierrerie. “Er werd zowel een uit- als een thuiswedstrijd gespeeld,’ zegt een lokale bewoner. ‘Je had het niveau moeten zien. Wie het eerst tien goals had gemaakt, had gewonnen. De eerste keren bleef Paul wijselijk achter de hekjes, zonder ook maar iets te missen van de prestaties van zijn grotere broers.’ Maar hij zal niet lang toeschouwer blijven bij die vijf-tegen-vijfwedstrijdjes. Al heel snel gooien zijn broers hem in het diepe: de ‘City’ wordt zijn eerste trainingscentrum. ‘We vonden het best dat hij met ons wilde meespelen en zijn tijd niet wilde verdoen met jongens van zijn eigen leeftijd’, zeggen ze. ‘Dat heeft zijn karakter gevormd.’ De drie Pogba’s hebben aanvallende posities. De tweeling beweegt zich op de flanken, Paul wordt spil, met rugnummer 9 of 10.
In het straatvoetbal krijg je niets cadeau. Je wordt tegen muren geduwd en krijgt schoppen tijdens duels. Paul wordt vaak omvergeduwd en tegen de grond gewerkt. Als er dan tranen opkomen, wordt hij meteen tot de orde geroepen. ‘Hou op met janken, voetballen!’, bevelen zijn oudere broers hem. Zo went hij na een aantal wedstrijden aan deze jungle rond de bal. Hij biedt meer weerstand, deelt zelf ook klappen uit, wordt steviger en ontwikkelt zich. Het is een feit dat de jongen karakter heeft en een strijdlust die hij zegt van zijn vader te hebben. Hij houdt niet van verliezen en dat komt goed uit, want La Renardiere wint vaak in deze wedstrijden van wijk tegen wijk.
Bron: Luca Caioli en Cyril Collot, Pogba – Het verhaal achter zijn succes, 2017, blz. 18, 19, 20, 21-22
Rob Siekmann
Auteur van ‘Het straatvoetbalboek – Over de huidige betekenis van het straatvoetbal van vroeger’ (met een voorwoord van Richard Witschge), Willems Uitgevers, 2023