donderdag, april 25

Met Grande Torino stierf op 4 mei 1949 de Italiaanse humanistische visie op het voetbal: de tragedie van Superga (deel 3) – RW

Pinterest LinkedIn Tumblr +

Een voetbalverhaal van oorlog en vrede (deel 3 van 4)

Op 7 mei 2020 zal het vijfenzeventig jaar geleden zijn dat de Tweede Wereldoorlog beëindigd werd. De story van Grande Torino is een voetbalverhaal van oorlog en vrede. Van ‘voetbal als oorlog’ – met agressie op het veld en de tribunes, zoals het fascisme het dicteerde. Versus ‘ voetbal als beschaving’ – met creatief spel en positief supporterschap, volgens de humanistische visie.

Op 4 mei 1949, vond één van de grootste tragedies plaats uit de geschiedenis van het wereldvoetbal. Het gezelschap van Il Grande Torino vloog te pletter tegen de basiliek van Superga boven Turijn. Meer dan 600.000 mensen woonden enkele dagen later de uitvaartplechtigheid bij.

Ik bel aan bij Susanna Egri (1926). Ze woont aan de Via Giambattista Vico. De straat verwijst naar een Italiaanse filosoof uit de zeventiende eeuw (1668-1744). Vico speurde destijds al de grenzen van de democratie af. Op het ogenblik van mijn bezoek – maart 2009 – is ze 82 maar ze lijkt 65. Achter de zware houten poort van het oude herenhuis verstrengelt het persoonlijke zich nog steeds met haar beroepsmissie: in haar Fondazione worden topdansers opgeleid. In de woonkamer springen schilderijen, affiches van opvoeringen en een collectie kunstboeken in het oog, naast Il Divina Comedia van Dante Aleghieri en Il Piccolo Principe – De Kleine Prins – van Antoine Saint-Exupéry. Ik zoek haar op naar aanleiding van de zestigste verjaardag tragedie van Il Grande Torino. Haar vader was de beroemde trainer Ernest ‘Egri’ Erbstein (1898-1949), het brein achter het team. 

Tussen 29 april en 4 mei 2009 gieren bij Susanna Egri wisselende emoties door de keel. Op 29 april 2009 eert de Università della Danza het oeuvre van haar stichter met een internationale bijeenkomst: ‘Convegno Internazionale di Studio sulla figura di Susanna Egri: coreografa, danzatrice e didatta.’ Haar huidige Compagna EgriBiancoDanza huldigt haar met drie van haar opvoeringen, tevens een reis door de tijd: ‘Istantanee’ (1953), ‘Jeux’ (1979) en ‘Il Mandarino Meraviglioso’ (2001). Vijf dagen later, 4 mei 2009, herdenken treurende mensen de zestigste verjaardag van het drama. Als danser, choreografe en balletlerares bereikt ze de wereldtop. Ze overhandigt me haar gedenkboek Susanna Egri, mezzo secolo di danza 1946-1996. Ze trad op van Venetië tot Peking, van Florence tot Tokio, van Milaan tot Praag, van Turijn tot New York. Ze droeg de titel ‘artistiek directeur’ van diverse dansgezelschappen en was vice-president van de ‘Conseil International de la Danse’ van Unesco. Ze is vitaal tot vandaag en haar grootste bron van inspiratie blijft: haar vader!

Ze vertelt in monoloogvorm over de man die meer dan zestig jaar geleden zo ruw uit haar leven werd gerukt.

‘Mijn vader was een humanist. Zeer ongewoon in de fascistische Italiaanse voetbalcultuur van de jaren dertig. Hij studeerde lichamelijke opvoeding in zijn geboortestad Boedapest. Het menselijk lichaam fascineerde hem, maar evengoed de geest want hij schoolde zich ook bij in de psychologie. Hij specialiseerde zich in gezonde voeding, dat was op zijn beurt een vorm van verandering. Zijn belangrijkste invloed is Homo Ludens geweest, het in 1938 verschenen werk van de Nederlandse filosoof Johan Huizinga. Over de spelende mens, het spel als voorwaarde tot schepping van cultuur. Het recht op dwaasheid. Het spel is in de mens en komt tot uiting in liefde en dans. Vader zag dat ook in het voetbal. Hij gebruikte zijn culturele achtergrond in de sport en gold als vernieuwer. In het midden van de jaren twintig belandden we in Italië. Zijn carrière als prof liep niet op rolletjes. Hij koos in 1928 voor het trainerschap en begon – na episodes in het zuiden bij Bari en Cagliari – in 1935 aan het ernstige werk bij Lucca, een historisch stadje, met een clubje in Serie C. Hij maakte het ongelooflijke waar: twee opeenvolgende promoties naar Serie A. Dat trok in 1938 de aandacht van Federicco Novo, een zakenman uit Turijn, en de baas bij Torino. Novo was een liberaal die in de democratie geloofde en zich voorzichtig verzette tegen het fascisme. Vader begon vol goede moed aan het seizoen maar kon dat niet voltooien.

 

In 1938 voerde Mussolini zijn antisemitische wetten door. Joden en aanverwanten dienden het land te verlaten. Ik kwam uit een zogeheten gemengd gezin: moeder was katholiek en vader had een joodse achtergrond. Mijn zus Martha en ik genoten echter een humanistische opvoeding, morele principes in plaats van religieuze. We vertrokken als ballingen. Voor mij betekende dat een enorme schok want ik kende een gelukkige jeugd. Mijn vader ving mij pedagogisch zeer goed op en dat hielp mij door de extreme verandering heen. Vader hoopte op een contract bij Feyenoord Rotterdam, via een Hongaarse connectie. De Nederlandse ambassade in Italië vervaardigde ons visum en we vatten de reis aan met de trein. Ter hoogte van de grens bij Nijmegen werden we tegengehouden door de Nederlandse douane. Ze weigerden het visum. Noodgedwongen verbleven we een maand in een Duits dorpje nabij Düsseldorf.

De nazi’s wisten wie we waren. Moeder kon de spanning niet verdragen en kreeg angstaanvallen. Pas een volle maand later bereikte ons het nieuwe visum vanuit Italië. Vader besloot om alleen naar Rotterdam te sporen, maar hij werd opnieuw door de Hollandse autoriteiten geweigerd. De trip naar onze familie in Boedapest bleek onze enige uitweg. Ontsnapten we zo aan de bombardementen op Rotterdam en aan de jodenvervolging in Nederland? Wie weet! Novo liet vader niet vallen en benoemde hem tot zijn handelsvertegenwoordiger in Hongarije. Hij keerde vaak op clandestiene wijze terug naar Italië om het elftal van wat later Il Grande Torino zou worden samen te stellen.

Novo hielp hem door de zwarte jaren. We overleefden de oorlog op miraculeuze wijze. In maart 1944 bezetten de nazi’s Boedapest. Op dezelfde dag won ik mijn eerste danswedstrijd. Ze openden meteen de jacht op joden en vooral op kinderen van ‘gemengde huwelijken’, zoals wij. Mijn moeder, zus en ik werkten op een katholiek pensionaat, bij Padre Kinda. We fabriceerden legerhemden, op deze wijze hield hij ons uit de klauwen van de Gestapo. Vader zat al enige tijd opgesloten in een strafkamp, maar mocht ons op zondag soms opbellen. De Hongaarse collaborateurs – leden van de Pijlkruisers – gedroegen zich als the most horrible people ever. Hun daden waren erger dan die van de Duitsers. Ze wilden zoveel mogelijk joden naar Auschwitz sturen. Ze arresteerden alle meisjes op een zondag. Ze wilden onze waardevolle spullen stelen en in die verwarring konden we telefoons ontvangen. Ze bevolen ons om tegen de bellers te liegen en hen te vertellen dat we een feestje vierden. Op deze sinistere wijze hoopten ze meer joden te pakken te krijgen. Een vriend van mijn vader belde vanuit het werkkamp. Ik heb een zware stem maar veranderde die in een hoog stemmetje: ‘We bakken cake en het is hier zeer leuk.’ De vriend begreep meteen dat het niet snor zat en verwittigde mijn vader. Die slaagde er op zijn beurt in mij te bellen. Ik antwoordde opnieuw met hoge stem, maar smokkelde in mijn relaas het Italiaanse woordje aiuto, dat betekent help mij! De dronken Hongaarse nazi’s hoorden het niet en vader bezwoer me om kalm te blijven. Intussen dwongen ze mijn vriendinnen al in rijen om naar de trein te stappen. Ze dreigden om ons bij ontsnappingspogingen onmiddellijk te doden. We wisten dat we vermoord zouden worden. Tot ze ons opeens terug stuurden. Padre Kinda ving ons op met de woorden: ‘Het is een mirakel dankzij de moed van Susanna’.  Vader was kunnen weglopen uit het kamp en had zich in verbinding gesteld met de pauselijke nuntius, die we eerder hadden leren kennen tijdens een concert waar ik had gedanst. Die ontketende een diplomatieke rel want het pensionaat bevond zich op het diplomatieke terrein van het Vaticaan, onder pauselijke vlag.

Dat redde ons het leven. De volgende nacht maakten we een gat in de tuin en wisten we – moeder, zus en ik – met een tram te ontsnappen. We voegden ons bij familie in het zogenaamde ‘Arische’ deel van Boedapest. Vader ontvluchtte zijn werkkamp in december 1944 en verschool zich bij ons. Rond Kerstmis vielen de Russen Boedapest binnen en openden de geallieerden hun bombardementen. We doken onder in de schuilkelders, maar vader had als ‘jood’ geen documenten en verstopte zich in het appartement. Een meisje dat ik kende, had verkering met een jonge Hongaarse nazi. Ze praatte haar mond voorbij. Haar vriend zou het appartement ‘van de laatste joden zuiveren’. Ik onderschepte de boodschap en ik haalde vader uit het appartement. Ik werkte intussen voor het Rode Kruis en kon dus met hem buiten komen. We doorkruisten de stad, het was bar koud en er liepen alleen Duitse soldaten op straat. Ik bracht hem bij de Zweedse ambassade, die onder leiding stond van de beroemde Raoul Wallenberg. Na de bevrijding van Boedapest door de Russen, op 14 januari 1945, konden we ontsnappen. We keerden zo snel mogelijk terug naar Italië. Op dat moment stond het door mijn vader geformeerde Il Grande Torino al in de steigers. De club won de “oorlogskampioenschappen” van 1943 en 1944. Vader profileerde zich als een vernieuwer en vijlde aan het voetbal en botste met de Italiaanse bondscoach Vittorio Pozzo die onder Mussolini twee keer het wereldkampioenschap had gewonnen (1934, 1938). Het spel van de Squadra Azzuri was agressief en intimiderend, mijn vader propageerde compleet tegenovergestelde voetbalideeën. Pozzo behoorde tot de kringen van het fascistische regime. He was against my father. In 1947 riep hij tien spelers van Torino op voor de interland Italië-Hongarije. De Italianen wonnen met 3-2, met pijn en moeite. Pozzo beschuldigde mijn vader in het openbaar van spionage omdat hij was opgetreden als vertaler, op officiële aanvraag. Hij hielp mensen om elkaar te begrijpen. Pozzo deed het voorkomen alsof vader de zwakke punten van Torino aan de Hongaren had verklapt. Vader reageerde woedend maar bleef waardig. Pas enkele maanden na de match ventileerde hij zijn ongenoegen in een open brief aan een krant: “Ik ben geen spion!” Vanaf dat moment weigerde hij contact met de ziekelijk jaloerse Pozzo. De bondscoach viel van zijn sokkel en Egri nam zijn plaats in als belangrijkste coach van het land. Zijn werkwijze oogstte ook applaus en achting. Voor de spelers gedroeg hij zich als een “vaderfiguur”. Hij stond open voor hun persoonlijke problemen en benaderde hen op een psychologische wijze. He made a family of the team. Ondanks zijn gecultiveerdheid, gedroeg hij zich zonder pretenties.

Na “Superga” hadden we niets meer. We bleven in Turijn wonen en ik startte als zelfstandige danseres-ballerina-choreografe. President Novo hielp ons uit de nood. Hij schonk ons het aan mijn vader beloofde appartement. Ik opende er een dansschool. Ik trad in de voetsporen van mijn vader. Vrijheid is het hoogste goed! Ik was, net als hij, nooit op macht uit: Teach them and be free! Your mind must be free! Ik bracht moderne danstechnieken naar Italië. Ik schreef me als eerste, en enige, danseres in Boedapest in voor zowel de klassieke als de moderne faculteit van het instituut. Mijn filosofie: combineer het verleden met de toekomst. Ik veranderde de dans zoals mijn vader het voetbal en volgde zijn filosofie van ‘homo ludens’ in mijn I balletti di Susanna Egri. Ik ontmoette vader voor het laatst in Milaan, op 30 april 1949, na afloop van de match tegen Internazionale. We zagen elkaar in het hotel en ik vroeg hem of ik hem mocht vergezellen naar Lissabon. Dat lukte niet. Hij wuifde me uit met ciao Susanna, zijn laatste woorden tegen mij. Ik heb zijn dood nooit aanvaard.

Hij proclameerde dat “niet de winst telt, maar wel de wijze waarop.”

De oude klassieke zenwijsheid: niet het doel, maar de weg ernaartoe is belangrijk.

Hij wilde entertainen. Hij schreef kleine notities aan zijn spelers: “Ze komen naar hier om de toro (stier, embleem van club en stad) te doden. Je moet er niet op letten. Reageer met een lach. Geniet van je spelplezier!”

My father is my force. Zijn geest is nog elke dag bij mij. Ik geloof in hem.’

Enigszins beduusd staar ik de kamer in. Susanna Egri heeft, de stiltes inbegrepen, bijna 100 minuten gepraat. Ik laat haar een boek signeren: L’Allenatore Errante. Storia dell’uomo che fece vincere cinque scudetti al Grande Torino. Zona-uitgeefster Silvia Tessitore stuurt me de titel tot drie keer, hij wordt blijkbaar twee keer onderschept door literatuurminnende postbodes. Ik laat het lezen door de Belgische Sporza-televisiejournalist Filip Joos. Filip is Italofiel  en deelt met zichzelf de illusie dat AS Roma ooit de Champions League zal winnen. Hij legt me in een trendy Antwerps café uit dat het boek is opgevat als een raamvertelling, startend in het heden met flashbacks naar het verleden, en is geschreven door vriend en theatermaker Leancarlo Settimelli. Het verscheen in 2006, bij de honderdste verjaardag van de Granata. Settimelli laat Susanna en haar vader met elkaar praten en vermengt flarden uit het leven van Erbstein met zijn visie op de zaak. De auteur dringt aan op eerherstel en wil de coach opnieuw voor het voetlicht brengen. L’allenatore Errante, de wandelende jood, de eenzame mens, verdient beter dan de anonimiteit.

Het boek slaagt in zijn opzet want wordt bekroond met de prestigieuze Selezione Bancarella Sport Prize van 2007.

In 2005 speelt actrice Kathy Louise Saunders de rol van de jonge Susanna in de televisiedocumentaire Il Grande Torino. In de prent volgt ze balletles bij de echte Susanna Egri…

Dezelfde avond, 10 maart 2009, vat ik van mijn hotel aan de Porta Susa de lange tocht aan naar het Stadio Olimpico.

In het straatbeeld van Turijn wordt een mens geconfronteerd met glanzende politieke affiches van de Alleanza Nazionale. Grijnzende smoelen van patsers die fier verwijzen naar hun foute verleden bij de fascistische Movimento Sociale Italiano.

Het is het midden van maart 2009, net voor de oprichting van Il Popolo Della Liberta.Het ‘Volk van de Vrijheid’ bundelt met veel mediagedruis de krachten van Silvio Berlusconi’s Forza Italia en Gianfranco Fini’s Alleanza Nationale.

Zou Susanna Egri – in haar jeugd zo geschoffeerd door de antisemitische wetten van Mussolini – zich beklemd voelen bij het feit dat het Italiaanse fascisme voortaan met pak en das de kiezer bezwendelt? Of heeft ze op haar tweeëntachtigste vrede met moedwillige menselijke domheid?

Share.

About Author

Raf Willems (1960) noemt zichzelf voetbalschrijver met een boekenkast. Hij is uitgever en auteur van meer dan 40 boeken over ‘voetbal met een knipoog naar geschiedenis & samenleving’ en schreef voor het Nederlandse weekblad Voetbal International (1995-2000), de krant NRC Handelsblad (2001-2006) en de website Stichting meer dan Voetbal (2008-20014). Sinds 2014 Initiatiefnemer van voetbaldenktank & onlineplatform De Witte Duivel.

Leave A Reply